‘If India was the jewel in the imperial crown, Palestine was hardly an anamone in the king’s buttonhole’[1]
Op 15 augustus 1947 kwam er een einde aan bijna honderd jaar directe Britse koloniale overheersing van het Indiase subcontinent. Deze historische gebeurtenis vond plaats zonder de gebruikelijke pompeuze ceremonie waar de Britten bekend om stonden. Vanaf 22 maart 1947 had de laatst benoemde onderkoning van India, Lord Mounbatten, in opdracht van de Britse labourregering, een versnelde en chaotische terugtrekking van het Britse bestuur en militaire aanwezigheid uit India in gang gezet. Dit gebeurde langs de lijnen van een al bestaand noodplan dat binnen het Colonial Office toepasselijk bekend stond als ‘Operation Madhouse’, en mondde uit in twee nieuwe onafhankelijke staten als dominions[2] onder de Britse kroon; Pakistan, een islamitische staat, en India een door Hindoes gedomineerde staat.[3]
Op 14 februari van hetzelfde jaar kondigde Groot-Brittannië bij monde van minister van buitenlandse zaken Ernest Bevin aan, dat Groot-Brittannië in mei 1947 de verantwoordelijkheid voor het Palestijnse mandaatgebied over zou dragen aan de in 1945 opgerichte Verenigde Naties. In 1922 had de toenmalige supermacht het gebied, dat het huidige Israel en Jordanië omvat, van de Volkenbond in mandaat gekregen. Aan dit mandaat was de tegenstrijdige opdracht verbonden een ‘nationaal tehuis’ voor de, onder invloed van het Zionisme snel groeiende aantallen Joodse immigranten te creëren. Tegelijkertijd diende Groot-Brittannië ook de meerderheid van Arabische Palestijnen in het mandaatgebied voor te bereiden op een zelfstandige staat. Hoewel Palestina technisch gezien geen kolonie was, viel zij wel onder direct Brits koloniaal bestuur tot 14 mei 1948, toen de laatste Britse militairen inscheepten in Haifa. Ook Palestina zou volgens het besluit van de VN in november 1947 opgedeeld worden in twee aparte staten, een Palestijnse en Joodse staat.
De haast gelijktijdige Britse terugtrekking uit India en Palestina in 1947 wordt vaak gezien als het startschot van het Britse naoorlogse dekolonisatieproces, waarbij het Britse rijk, dat in 1947 nog een aanzienlijk deel van het aardoppervlak besloeg, tot aan het einde van de jaren zeventig gefaseerd uiteenviel en tientallen nieuwe zelfstandige staten voortbracht. Daarnaast wordt de Britse terugtrekking uit beide gebieden voornamelijk vanuit dezelfde oorzaken en hetzelfde perspectief geïnterpreteerd. Groot-Brittannië was na de Tweede Wereldoorlog militair en financieel-economisch totaal uitgeput. De dreigende financiële ineenstorting van het Britse imperium in 1946 zorgde voor een bijna totale financiële afhankelijkheid van de Verenigde Staten. De VS ijverden al tijdens de oorlog voor Indiase onafhankelijk en riep Groot-Brittannië in 1946 op de immigratiestop voor Holocaust overlevenden in het mandaatgebied op te schorten. De immigratiestop was onderdeel van een strategische heroverweging die gericht was op het aanhalen van de banden met de Arabische staten in het Midden Oosten. Die waren fel gekant tegen verdere Joodse immigratie in Palestina en bovendien de voornaamste bron van olie voor de instortende Britse economie. Militair gezien leken de Britten ook niet meer in staat het oplaaiende sektarische geweld in beide gebieden te beheersen.[4]
Het doel van deze paper is om door middel van comparatief historisch onderzoek op basis van secundaire literatuur te bepalen in hoeverre de achtergronden en oorzaken voor de Britse terugtrekking uit India en Palestina zo eenduidig zijn geweest zoals in de alinea hiervoor beschreven zijn. En zo ja, is dat dan te verklaren vanuit het begrip dekolonisatie alleen, of zijn er nog andere verklaringen mogelijk, die het parallelle tijdsverloop en de overeenkomstige situatie in Brits India en het Palestijnse mandaatgebeid in de periode 1945-1947 verklaren? Zoals Tom Segev het mooi verwoordt in het citaat aan het begin van deze inleiding, waren India en het Palestijnse mandaatgebied qua voorgeschiedenis, economische en militaire waarde voor het Britse imperium, en omvang totaal verschillende gebieden. Bovendien had het geweld dat in beide gebieden na de oorlog losbarste, een verschillende dynamiek en karakter. Ook de nationalistische krachten waar de Britten in beide gebieden mee te maken kregen, waren verschillend qua aard en achtergrond.
Hiertoe zal ik mij in de eerste paragraaf richten op de methode van de comparatieve geschiedenis, in het bijzonder de moeilijkheden die een symmetrische vergelijking tussen het Palestijnse mandaatgebied en India met zich mee brengen. Vervolgens ga ik, in een aparte paragraaf, in op de overeenkomsten van de situatie waarmee Groot-Brittannië in Brits India en het Palestijnse mandaat gebied in 1947 geconfronteerd werd. In de derde paragraaf komen de verschillen qua voorgeschiedenis tot 1945 van beide gebieden aan bod om in de laatste paragraaf op dezelfde manier in te zoemen op de periode 1945-1947. Beide paragrafen hebben een zowel beschrijvend en analyserend karakter om op die manier toe te werken naar de beantwoording van de onderzoeksvraag in de conclusie.
India en Palestina 1945-1947: de comparatieve methode.
De comparatieve methode binnen de geschiedwetenschap is grofweg onder te verdelen in twee verschillende takken die worden onderscheiden op basis van het doel van de gemaakte vergelijking. Er zijn vergelijkingen die het vinden van overeenkomstige aspecten tussen historische gebeurtenissen en processen tot doel hebben, om hier vervolgens concepten en theorieën uit te destilleren die toepasbaar zijn andere om historische gebeurtenissen te interpreteren en te categoriseren. Daarnaast zijn er vergelijkingen die tot doel hebben juist het specifieke van bepaalde gebeurtenissen of processen te benadrukken, nadat die door eerdere geschietwetenschappelijke constructies, als overeenkomstig andere historische gebeurtenissen of processen, zijn gekarakteriseerd.[5] Deze paper gaat uit van de laatstgenoemde, zogenaamde individualiserende, variant. Middels de vergelijking met de Britse terugtrekking uit India probeer ik, ondanks de overduidelijke parallellen en gemeenschappelijke achtergronden, de unieke aspecten van de Britse terugtrekking uit het Palestijnse mandaatgebied aan het licht te brengen en te verklaren.
Om de uniciteit van de Britse terugtrekking uit Palestina te benadrukken, zou hier zuiver theoretisch gezien, een vergelijking met meerdere koloniale gebieden ten tijde van periode van dekolonisatie gemaakt moeten worden. Beide onderzochte gebeurtenissen binnen de vergelijking hebben immers unieke aspecten ten opzichte van elkaar en dat zegt op zich zelfstaand weinig. De vergelijking vindt daarom plaats binnen het conceptuele kader van Britse dekolonisatie.[6] Zijn de gemeenschappelijke causale verbanden waaruit het concept dekolonisatie is opgebouwd toereikend om de overeenkomsten, maar ook, de verschillen van de Britse terugtrekking uit beide gebieden te verklaren? Dekolonisatie is echter een moeilijk te definiëren en daardoor te hanteren concept waarvan de processen en oorzaken niet eenduidig worden geïnterpreteerd.
Voor de Britse dekolonisatie worden in hoofdzaak drie processen en oorzakelijke theorieën gehanteerd: 1) Het Britse koloniale rijk implodeerde door imperial overstretch met een geopolitieke en economische heroriëntatie in het moederland als gevolg. 2) De naoorlogse bipolaire wereld met twee supermachten, de VS en de Sovjet Unie, liet geen ruimte voor de instandhouding van een wereldrijk door, een inmiddels tot tweederangs mogendheid gedegradeerd, Groot-Brittannië. 3) Het Britse koloniale rijk was na de Tweede wereldoorlog niet meer in stand te houden door toenemende oppositie van de, door nationalisme en masse gemobiliseerde, gekoloniseerde volken.[7] Hoewel tegenwoordig wat betreft de Britse dekolonisatie de nadruk het meest op de eerste theorie wordt gelegd, is het duidelijk dat een mix van deze drie theorieën van toepassing zijn op de Britse terugtrekking uit beide gebieden.[8] Dit comparatieve onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate het relatieve gewicht van de drie onderdelen van deze mix gelijk of verschillend is geweest voor Palestina en India, of dat er wellicht nog andere historische processen, die niet binnen het concept dekolonisatie passen, invloed hebben gehad op de Britse terugtrekking en de oorzaken daarvan uit beide gebieden.
Een belangrijke voorwaarde voor comparatief historisch onderzoek is een duidelijke afbakening van plaats en tijd. De duidelijke geografische afbakening spreekt hier voor zich en ook het bijna synchrone tijdsverloop van de Britse terugtrekking uit India en Palestina tussen 1945-1948, maakt dat binnen dit onderzoek contextuele valkuilen die vooral bij diachrone vergelijkingen de kop op steken niet aan de orde zijn.[9] Omdat een totale vergelijking tussen het Palestijnse mandaatgebied en India van 1945-1948 uiteraard onmogelijk is richt ik mij vanwege de beperktheid van dit onderzoek vooral op het Britse imperiale beleid (theorie1) in India en Palestina. De naoorlogse geopolitieke situatie en de gebeurtenissen in India en Palestina zelf zijn bij een vergelijkend onderzoek hier natuurlijk niet los van te zien, en komen dus ook in een vergelijkend perspectief aan bod.
Overeenkomsten India en Palestina 1945-1947
‘The really fatal thing for us would be to hang on to responsibility when we had lost the power to exercise it, and possibly to involve ourselves in a large scale Palestine’[10]
De overeenkomsten tussen de situatie in Brits India en Palestina waren voor de onderkoning van India, Lord Wavell, ook duidelijk, getuige deze woorden van 24 februari 1947 aan koning George VI. Zijn typering van het probleem in beide gebieden slaat ook de spijker op zijn kop. Groot-Brittannië miste de militaire, en de daaraan ten grondslag liggende financiële middelen om een einde te maken aan het sektarische geweld dat het mandaatgebied en India in haar greep hield. In Palestina stonden de Joodse minderheid en Arabisch Palestijnse meerderheid op dat moment aan de rand van openlijke burgeroorlog met wederzijds geweld en moord aan de orde van de dag.[11] India was vanaf augustus 1946 in een spiraal van communaal geweld geraakt na de moord op ruim 4000 hindoes door moslims in Calcutta in de provincie Bengalen. De wraakacties van Hindoes en de tegenreacties van Moslims die dit weer tot gevolg had, vormde een vicieuze cirkel van geweld die zich als een vlek westwaarts verspreidde, naar de religieus meest verdeelde provincie, de Punjab. Tienduizenden doden en honderdduizenden gewonden waren het gevolg.[12]
De overeenkomstige oorzaak voor het besluit tot terugtrekking uit beide gebieden moet worden gezocht binnen de theorie van imperial overstretch waarbij de Tweede Wereldoorlog als katalysator fungeerde. Bij het aantreden van de labourregering Attlee in augustus 1945 kreeg het van de beroemde econoom Lord Keynes te horen dat Groot-Brittannië ondanks de glorieuze overwinning, aan de vooravond van een ‘financial Dunkirk’ stond.[13] Groot-Brittannië was diep in de schulden geraakt tijdens de oorlog door een extreem negatieve betalingsbalans, die tot augustus 1945 nog enigszins gemaskeerd werd door de Lend & Lease overeenkomst met de VS. Het pond sterling stond in 1947 op het punt van instorten ten opzichte van de dollar, en als gevolg daarvan was de economische situatie in het moederland verslechterd ten opzichte van de oorlogsjaren. De regering Attlee was hierdoor genoodzaakt haar uitgaven drastisch terug te brengen met als gevolg dat de macht ontbrak om het geweld in Palestina en India onder controle te krijgen. Bovendien had de Britse militaire slagkracht qua beschikbare troepen ook haar breekpunt bereikt met troepen gestationeerd in Duitsland, Griekenland, Birma, Ceylon, Cyprus, Noord Afrika en het Midden-Oosten. Voor beide gebieden ontbrak eenvoudig weg de mogelijkheid en daardoor de wil om ze onder direct Brits bestuur te houden. [14]
Daarnaast is de uiteindelijke opdeling langs de lijnen van het communale conflict van zowel Brits India als het Palestijnse mandaatgebied na de Britse terugtrekking, in de respectievelijke staten India en Pakistan en een Joodse en Palestijnse staat, een duidelijke parallel.[15] Deze uitkomst brengt een andere belangrijke overeenkomst aan het licht wat betreft het beleid en de doelstelling van de labourregering ten opzichte van de beide getroebleerde gebieden in de periode 1945-1947. Dat beleid was er hoofdzakelijk op gericht om de opdeling van zowel India als Palestina te voorkomen.[16] Hiertoe organiseerden de Britten verschillende conferenties en commissies die naar India en Palestina afreisden, om de strijdende partijen bij elkaar te brengen. Voor Palestina was de inzet een binationale staat met autonomie voor het Joodse deel en voor India een federale structuur die de Hindoe en Moslim provincies bij elkaar zouden houden.[17] In beide gevallen heeft het Britse beleid gefaald.
Dat falen, brengt ons bij de laatste overeenkomst tussen het Britse beleid in India en Palestina. Mocht in beide gebieden een verzoening tussen de strijden partijen en daarmee opdeling onvermijdelijk blijken, dan diende alleen het Britse eigen belang het beleid te bepalen, zonder oog te hebben voor de gevolgen voor de nieuw te vormen staten of strijdende partijen.[18] Vanuit dit perspectief dient de versnelde terugtrekking uit India die Mountbatten doordrukte vanaf maart 1947 geïnterpreteerd te worden. Het oorspronkelijk beloofde tijdstip van vertrek van augustus 1948 werd verkort naar een vaste datum, 15 augustus 1947. Groot-Brittannië mocht onder geen beding bij de communale strijd tussen Hindoes en Moslims betrokken raken. Nadat Groot-Brittannië in februari 1947 de verantwoordelijkheid van het Palestijnse Mandaatgebied naar de VN doorgeschoven had en de VN in november 1947, na stemming in de algemene vergadering, voor opdeling van Palestina in een Joodse en Palestijnse staat koos, trad dezelfde dynamiek in werking. De terugtrekking werd gemodelleerd naar de versnelde terugtrekking uit India met een duidelijke en vervroegde datum, 14 mei 1948. In zowel India als Palestina luidde de beslissing tot een versnelde terugtrekking met een vaste datum een nieuwe intensievere fase van communaal geweld in.
De overeenkomstige uitkomst, het bijna parallelle tijdsverloop en de gemeenschappelijke oorzaken van imperial overstretch suggereren dat zowel de terugtrekking uit Palestina als India te verklaren zijn vanuit het begrip dekolonisatie. In de volgende paragraaf worden de verschillen van het Britse beleid ten opzichte van India en Palestina geanalyseerd en in naoorlogs internationaal perspectief geplaatst om te bepalen of beide gevallen eenduidig onder het concept dekolonisatie geschaard kunnen worden
Brits India en het Palestijnse mandaatgebied tot 1945
Voor een goede vergelijking is het van belang de beide gebieden onder Brits koloniaal bestuur qua grote in demografisch en geografisch perspectief te plaatsen. Palestina was vanaf 1926, toen Transjordanië als zelfstandige staat van het Britse mandaatgebied werd afgescheiden, ongeveer even groot als België. In 1947 had het gebied 1,9 miljoen inwoners waarvan 1,3 miljoen Palestijnse Arabieren. Het aantal Joodse inwoners in 1947 bedroeg ongeveer 600.000 waarvan er meer dan 500.000 onder het Zionisme als immigranten vanaf 1920 zich in het Palestijnse mandaatgebied gevestigd hadden.[19] Als we wederom België als referentiepunt voor Brits India nemen daarentegen, dan lag Karachi in het westen aan de Belgische kust, Calcutta in het oosten voorbij Moskou en het zuidelijkste puntje van het subcontinent ergens tussen Griekenland en Egypte. Het gigantische bevolkingsaantal in 1947 van 400 miljoen, was langs religieuze lijnen grofweg verdeeld in 260 miljoen hindoes, 133 miljoen moslims en 7 miljoen sikhs. Bij de beruchte hongersnood in Bengalen van 1943 kwamen meer Indiërs om het leven dan de totale bevolking van Palestina.[20]
Brits India was vanaf 1857, toen het grootste gedeelte van het Indiase subcontinent onder direct Britse controle was gebracht, de belangrijkste kolonie van het Britse imperium. De Britse banden met India gingen ver terug tot de zeventiende eeuw. De gigantische kolonie werd op de voor de Britten kenmerkende ‘hybride’ manier van formal en informal empire bestuurd.[21] Naast 175 prinselijke staten waar inheemse heersers onder soevereiniteit en bescherming van de Britse kroon en kanonnen, een eeuwenoud feodaal systeem in stand hielden, stonden er dertien provincies onder direct Brits bestuur. Ook op economisch gebied nam India als belangrijkste leverancier van grondstoffen, vooral katoen, en als afzetmarkt voor Britse producten tot de Tweede Wereldoorlog een centrale plek in het imperiale systeem in. Het bestuur van een zodanig grote kolonie was onmogelijk zonder de medewerking van de inheemse elite, die vaak in Groot-Brittannië opgeleid was. Onder invloed van deze westers opgeleide Indische elite kwam het onafhankelijkheidsstreven van India beïnvloed door Europees nationalisme aan het begin van de twintigste eeuw al tot ontwikkeling. Voornamelijk centraal uitgedragen door het in 1884 opgerichte Indian National Congress. In 1922 had het Congress al een bepaalde mate van provinciaal zelfbestuur afgedwongen toen de leiding in handen kwam van Mahatma Ghandi.
In hetzelfde jaar kwam Palestina pas officieel onder Brits bestuur. Sinds de verovering in 1917 hield Groot-Brittannië Palestina militair bezet en in de tussentijd was het middels het geheime Sykes-Picot verdrag met Frankrijk, geheel in oude koloniale en imperiale stijl, tot de Britse invloedsfeer ingedeeld. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was echter ook de VS als wereldmacht en bepalende factor in de oorlog ten tonele verschenen. Het oproepen van president Wilson tot zelfbeschikkingrecht voor volken en de oprichting van een supranationale organisatie voor internationale conflict beheersing, de Volkenbond, waren voorboden van het postkoloniale tijdperk. De Volkenbond, waar de inmiddels in zichzelf gekeerde VS in 1919 overigens geen lid van werd, wees Palestina als mandaatgebied aan Groot-Brittannië toe. Groot-Brittannië nam hiermee uit naam van de Volkenbond, de verantwoordelijkheid op zich, de inwoners van Palestina, binnen een niet bepaalde tijd, naar onafhankelijkheid te begeleiden. In de praktijk kwam het er op neer dat Palestina onder direct Brits koloniaal bestuur terecht kwam maar officieel en bestuurlijk gezien kwam het mandaatgebied in tegenstelling tot India, niet binnen koloniale context, maar een postkoloniale supranationale context tot stand.
Een tweede opdracht die in het mandaat van de Volkenbond besloten lag, was daar ook een voorbeeld van. Het creëren van een ‘nationaal tehuis’ voor het Joodse Volk in Palestina zonder de rechten van de Arabische inwoners te schenden. De Balfour Declaration van 1917 was de grond voor de Britse hulp aan het zionistische streven voor een zelfstandige staat voor onderdrukte Europese joden in Palestina, die als opdracht in het mandaat besloten lag. Het Zionisme was een nationalistische beweging die vanwege de diaspora internationaal georganiseerd was. Voornamelijk Europees maar met hechte banden met de invloedrijke en financieel machtige Joodse gemeenschap in de VS. Ondanks traditionele interpretaties die de Balfour Declaration vanuit Brits christelijk altruïsme voor de Joodse zaak interpreteert, hebben verschillende historici er inmiddels op gewezen dat het primair doel van de Britse regering met deze verklaring, het positief beïnvloeden van de Joodse gemeenschap in de VS is geweest. De Joodse gemeenschap in de VS werd een grote politieke invloed toegedicht en konden Washington beïnvloeden om in de oorlog de maximale inspanning aan de zijde van de geallieerden te blijven leveren.[22] Met de opdracht voor een nationaal tehuis voor Joden werd dus nog een extra internationale dimensie aan het Mandaatgebied gekoppeld.
De verschillende voorgeschiedenis van India en Palestina binnen het Britse rijk had ook een verschillende manier van nationalistische oppositie ten opzichte van het koloniale bestuur in beide gebieden tijdens het interbellum tot gevolg. In India bouwde Ghandi het Congress uit van een elitaire politieke partij naar een massabeweging met miljoenen leden. Oppositie tegen het Brits koloniaal bestuur werd gevoerd middels geweldloze symbolische acties en economische boycotten die mondiale aandacht verwierven. In 1935 deed Groot-Brittannië onder druk hiervan met de Governement of India Act, al verregaande concessies met betrekking tot provinciaal zelfbestuur, de instelling van een provinciaal Indisch parlement, en de belofte van Indische onafhankelijkheid als dominion binnen het gemenebest. De kiem van het communale geweld tussen Hindoes en Moslims dat de Britten na de oorlog tot terugtrekking bewoog werd pas bij de provinciale verkiezingen van 1937 gelegd.[23] Tot 1946 kon Groot-Brittannië met een relatief kleine militaire aanwezigheid en het British National Army India onder controle houden.
In het Palestijnse mandaatgebied kreeg het Britse bestuur vrijwel direct met, op zionistische immigranten gericht, Arabisch geweld te maken. Als gevolg van het snel toenemende aantal Zionisten en het feit dat die onder Britse bescherming een eigen staat konden opbouwen, keerde het geweld zich in 1936 met de Arabische opstand voor het eerst grootschalig tegen de Britten. Groot-Brittannië wist uiteindelijk in 1939 alleen na aanzienlijke militaire inspanning de opstand onder controle te krijgen.[24] De opstand tegen de Britten was echter pan-Arabisch van karakter in plaats van Palestijns nationalistisch. De Britse steun aan het zionistische project had een negatief effect op de Britse banden en daardoor invloed in de overige Arabische staten. Met de dreiging van een nieuwe Europese oorlog en de Britse afhankelijkheid van Arabische olie werd het Britse beleid in Palestina een aan de internationale situatie gelieerd probleem.[25] De White Paper die het Colonial Office in 1939 uitvaardigde, met de daarin vastgelegde aanzienlijke beperking op Joodse immigratie, had derhalve ook een internationaal doel: appeasement van de omliggende Arabische staten in het Midden Oosten.
De Tweede Wereldoorlog bracht zowel in India als in Palestina de situatie in een stroomversnelling. Het Congress dat onder aanvoering van Ghandi tegen Indiase ondersteuning van de Britse oorlogsinspanning was, werd door de Britten aangepakt. Alle leiders, waaronder Ghandi, Nehru, en Patel, werden na de ‘Quit India’ actie in 1942 gevangen gezet. Door een verzwakt Congress was Mohamed Jinnah in staat met de Muslim League de Indiase moslims te mobiliseren voor een aparte islamitische staat Pakistan. Onder leiding van de zeer religieuze hindoe Ghandi had het Congress en haar acties een steeds Hindoestaanser karakter gekregen. De Muslim League wist de onzekerheid van moslims over een door het Congress, en daarmee Hindoes, gedomineerd onafhankelijk India uit te buiten. De mogelijke toekomstige opdeling van de Raj in twee aparte staten bracht de communale spanning tussen Moslims en Hindoes op gang.[26] In Palestina bleef het tijdens de oorlog, mede door het neerslaan van de Arabische opstand en de onmogelijkheid van Joodse immigratie relatief rustig. In de Tweede Wereldoorlog vond echter een gebeurtenis buiten Palestina plaats die de situatie daar, na de oorlog in een totaal anders en internationaal perspectief zou plaatsen en van nieuwe dynamiek zou voorzien: de Holocaust.[27]
De Britse terugtrekking uit India en Palestina 1945-1947
Na de tweede Wereldoorlog was de geopolitieke situatie en daarmee ook de positie van India en Palestina binnen het Britse imperium drastisch gewijzigd. Om zich staande te kunnen houden tussen de twee nieuwe supermachten, de VS en de SU, werd een heroriëntatie van de Britse imperiale politiek door de regering Attlee noodzakelijk geacht. India was binnen die visie niet langer het centrum van het imperiale systeem. Economisch gezien was India nu eerder een blok aan het been. Door de oorlog was India binnen het imperium financieel veranderd van creditpost naar een debetpost voor een bedrag van 1000 miljoen pond.[28] Door de nieuwe geopolitieke machtsverhoudingen was de waarde van haar strategische positie ten opzichte van Palestina gedaald. De nieuwe Britse koloniale politiek richtte zich op de economische ontwikkeling van koloniaal Afrika en behoud van informal empire en maximale invloed in het olierijke en het, binnen koude oorlog strategisch belangrijke, Midden-Oosten.[29]
Het was duidelijk dat gezien de precaire financiële en economische situatie van het Britse rijk en het oplaaiende geweld in zowel Palestina als India terugtrekking uit beide gebieden bijna onvermijdelijk was. Voor India lag dit gezien de eerdere beloftes van onafhankelijkheid, in 1935 met de Governement of India Act en in 1942 door de commissie Cripps, echter meer voor de hand dan in Palestina waar nog geen concrete toezeggingen van onafhankelijkheid in wat voor vorm dan ook waren gedaan. Het overeenkomstige beleidsdoel om opdeling van beide gebieden te voorkomen na de Britse terugtrekking had bovendien in het geval van Palestina duidelijke internationale strategische bedoelingen binnen de nieuwe heroriëntatiepolitiek. Hiervoor was juist langere Britse militaire aanwezigheid noodzakelijk. Een door de Palestijnse Arabieren gedomineerde binationale staat met slechts autonome rechten voor de Joodse minderheid was er vooral op gericht de omringende Arabische staten gunstig te stemmen en zo de Britse positie in het Midden Oosten te verstevigen.[30]
De Zionistische roep om een eigen staat voor het Joodse volk in Palestina, had met de moord op zes miljoen Europese Joden echter mondiaal aan kracht gewonnen, en extra betekenis gekregen. Een groot verschil tussen de situatie in India en de situatie in Palestina voor de Britten was het feit dat hoewel de Indiase onafhankelijkheidsstrijd in het interbellum nog volop in de mondiale aandacht stond, mede door inspirerende figuren als Ghandi en Nehru, na 1945 vooral Palestina door de Holocaust het internationale voetlicht op zich gericht kreeg.[31] Internationaal was er overweldigende morele steun voor het Joodse volk dat indruiste tegen het Britse strategische belang de Arabieren te vriend te houden. Het internationaal georganiseerde Zionisme wende al zijn invloed aan om het pro-Arabische beleid van de Britten te saboteren. Vooral voor de houding van de VS ten opzichte van de situatie in Palestina had dit grote gevolgen.[32]
Een belangrijke pijler van de Britse geopolitieke heroriëntatie was een goede samenwerking met de voormalige bondgenoot de VS. Financieel was de Britse economie bijna geheel afhankelijk van Amerikaanse leningen. Met de opkomende koude oorlog diende het Britse imperium zoveel mogelijk in tact gehouden te worden om oprukkende communistische invloed tegen te houden. Alleen op deze manier, met behulp van de VS, kon Groot-Brittannië haar imperiale heroriëntatie uitvoeren en een mondiaal belangrijke macht blijven. Groot-Brittannië diende vanaf nu dus ernstig rekening te houden met de VS. De VS hadden zich in 1942, gelijktijdig de commissie Cripps, wel met India bemoeit en druk gezet op Groot-Brittannië om, tevergeefs, concretere beloftes van Indiase onafhankelijkheid af te dwingen. Na 1945 steunde zij echter de Britse imperiale heroriëntatie vanwege de dreigende koude oorlog en had het Britse beleid in India tot de terugtrekking van 15 augustus 1947, los van welke richting die opging, de volledige Amerikaanse steun. De besluitvorming over de weg naar onafhankelijkheid in India vond dus vrijwel zonder inmenging van de VS plaats.[33]
Dat dit voor Palestina geheel anders lag blijkt uit onder andere uit het feit dat binnen de Britse regering Attlee de kwesties India en Palestina volledig gescheiden werden behandeld. De kwestie Palestina kwam geheel in handen van Buitenlandse Zaken onder minister Ernest Bevin, en India onder een speciale commissie voor India bestaande uit eerste minister Attlee en kopstukken uit het Colonial Office.[34] De situatie in Palestina was geen koloniale kwestie meer – dat was ze technisch natuurlijk ook nooit geweest als mandaat van de Volkenbond- maar een internationale kwestie en officieel had Groot-Brittannië als mandataris nu verantwoording af te leggen aan de in 1945 opgerichte VN.[35] Zonder hulp van de VS kon Groot-Brittannië in Palestina zodoende geen oplossing forceren die in lijn lag met haar strategische doelen. Die strategische doelen werden zoals eerder gezegd binnen de situatie van de koude oorlog bijna volledig door de VS gesteund. Wat betreft de situatie in Palestina kwamen Groot-Brittannië en de VS echter tegenover elkaar te staan.[36]
Het geschil dat hieraan ten grondslag lag was Joodse immigratie naar Palestina. Al ernstig beperkt door de White Paper van 1939, had Groot-Brittannië Joodse immigratie in 1945 geheel volgens de nieuwe strategische lijn volledig stop gezet. Met honderdduizenden Holocaust overlevenden die naar Palestina wilden emigreren om de verschrikkingen in Europa achter zich te laten, leed Groot-Brittannië met deze maatregel internationaal grote morele schade. In augustus 1945 riep de Amerikaanse president Truman Groot-Brittannië publiekelijk op om 100.000 Holocaust overlevenden toe te laten in Palestina. De internationale tak van het Zionisme onder leiding van Chaim Weizman stond in direct contact met de president die deze oproep uit morele, maar zeker ook uit Amerikaanse binnenlandse electorale overwegingen deed. Een van de redenen die Truman zelf gaf voor zijn pro-Zionistische houding was dat hij geen Arabische kiezers onder zijn electoraat had. De Joodse stem in een belangrijke staat als New York met belangrijke midterm verkiezingen van 1946 aanstaande legde wel groot gewicht in de schaal.[37] Zo kreeg binnenlandse Amerikaanse politiek directe uitwerking op de situatie in Palestina.
Dat Groot-Brittannië zonder de VS haar pro-Arabische politiek niet kon voortzetten blijkt ook uit het feit dat de onderzoekscommissie van januari 1946 die voor een oplossing van het conflict moest zorgen een gedeelde Britse en Amerikaanse missie was. Het compromis dat deze gezamenlijke commissie voorstelde was de door de Britten gewenste binationale Arabische staat met autonomie voor de Joodse bevolking, gecombineerd met de toelating van 100.000 Holocaust slachtoffers in Palestina. Het voorstel werd zowel door de Arabieren als de Joden verworpen maar had kans van slagen gehad als het beleid van de VS ten opzichte van Palestina eenduidig was geweest. De Anglo-Amerikaanse onderzoekscommissie van 1946 werd van Amerikaanse zijde vooral gestuurd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Middle-East Office, die in grote lijnen achter de Britse strategie inzake Palestina stonden. Truman liet zijn oor vooral naar de Zionisten en het Joodse electoraat hangen en dat was van doorslaggevend belang. Het compromis van de Anglo-Amerikaanse onderzoekscommissie kon alleen door Groot-Brittannië uitgevoerd worden met Amerikaanse militaire steun en op het gebied van militaire zaken was de Amerikaanse president leidend. Truman maakte op april 1946 bekend dat hij zich alleen aan de toelating van de 100.000 wilde committeren. De overige maatregelen van het compromisvoorstel steunde hij niet en was ook niet bereid militaire steun voor de uitvoering toe te zeggen. Militaire steun was echter cruciaal voor het uitgeputte Groot-Brittannië.[38]
De Holocaust en de immigratiestop hadden namelijk ook een verandering van de geweldssituatie in Palestina tot gevolg gehad. Vond het geweld in eerste instantie vooral tussen Joden en Arabieren plaats en vanaf de Arabische opstand vanuit het Arabische kamp ook richting de Britten, als gevolg van het pro-Arabische beleid en de immigratiestop werden de Britten met een terreurcampagne geconfronteerd van ondergrondse paramilitaire organisaties als de Sterngang en Irgun. Het hoogtepunt van deze terreur was het opblazen van het hoofdkwartier van de Britten, het King David Hotel in juli 1946. Groot-Brittannië werd gedwongen haar militaire aanwezigheid te vergroten naar 100.000 man, een militair voor iedere negentien inwoners van Palestina, terwijl ze daar militair gezien niet de ruimte voor had.[39]
De geweldsituatie in Palestina verschilde dan ook wezenlijk van die in India. Op de muiterij in Bombay van februari 1946 na, was het geweld daar niet gericht op de Britten. Met de oproep tot een aparte, van India onafhankelijke, islamitische staat Pakistan van de Muslim League bij monde van haar leider Jinnah in 1940, waren de eerste communale spanningen tussen Hindoes, Moslims en Sikhs aangewakkerd. Tot de uiteindelijke beslissing om Brits India op te delen in twee onafhankelijke staten in maart 1947 met het aantreden van Mountbatten, waren de grenzen van het toekomstige Pakistan echter in nevelen gehuld gebleven.[40] Het probleem was dat de moslims alleen een meerderheid vormden in de provincies in het uiterste westen en oosten van India. Daar woonden echter ook een aanzienlijke minderheid Hindoes en de tussenliggende provincies, de Punjab en de United Provinces, waren zeer gemixt. The Punjab was ook nog eens het thuisland van de zeven miljoen Sikhs. De onzekerheid wat betreft in welke staat men als Moslim of Hindoe minderheid terecht zou komen was de katalysator van een ongekende en ongecontroleerde volksverhuizing die spontaan communaal geweld tot gevolg had.[41]
Het geweld tussen de verschillende bevolkingsgroepen werd niet georganiseerd door de politieke leiders zoals in Palestina, en was op zo’n grote schaal, de meest actuele schattingen gaan uit van 200.000 tot een miljoen doden in de periode 1946-1948, dat Groot-Brittannië eenvoudig weg niet in kon grijpen.[42] Het Indian National Army was ook langs communale lijnen verdeeld en gezien het feit dat de meerderheid van dit een miljoen sterke leger moslim was, werd het niet betrouwbaar genoeg geacht om in te grijpen. De slechts 14.000 Britse troepen die op het subcontinent aanwezig waren konden weinig uitrichten tegen de tragedie die zich aan het ontwikkelen was. Hier restte alleen de optie om zich zo snel mogelijk uit India terug te trekken. Met die intentie kwam de laatste onderkoning Mountbatten dus ook naar India. Zelfs nadat Mountbatten de leiders van het Congress, de Muslim League en de Sikhs op een lijn had gekregen wat betreft de opdeling van de Raj in twee onafhankelijke staten, bleven de grenzen van Pakistan en India, die dwars door de Punjab en Bengalen heen zou snijden, voor alle partijen onbekend. Het grootste gedeelte van de slachtoffers viel dan ook na de officiële overdracht van soevereiniteit op 15 augustus 1947.[43]
In Palestina hadden de strijdende partijen wel een idee van wat de grenzen van de Joodse en Palestijnse staat bij eventuele verdeling zouden worden. In 1937 had Groot-Brittannië met de Peel commissie naar aanleiding van de Arabische opstand al een verdelingsplan gemaakt.[44] De Joodse gemeenschap trof al militaire voorbereidingen, het Joodse gebied met haar illegale leger de Haganah te verdedigen. In de loop van 1946 lag opdeling van het mandaatgebied in twee afzonderlijke staten echter nog niet in de lijn der verwachtingen omdat alleen de Joodse gemeenschap van alle betrokken partijen hier achter stond. Door het uitblijven van Amerikaanse steun voor het Amerikaans-Britse plan van een Arabische binationale staat weigerde Groot-Brittannië de inmiddels symbolische 100.000 Holocaustslachtoffers tot Palestina toe te laten. Volgens Bevin zou de toelating van 100.000 Joden, extra divisie Britse militairen in Palestina noodzakelijk maken.[45]
De Joodse terreurcampagne van extremistische groepen hield inderdaad onverminderd aan in 1946 en ook het ondergrondse leger van de Joodse gemeenschap de Haganah was zich in allerijl aan het bewapenen. Zo ook de Palestijnse Arabieren en de omliggende Arabische staten. Groot-Brittannië was nu echter in staat de schuld voor het mislukken van een pro-Arabische oplossing in de schoenen van de VS te schuiven, zeker nadat Truman zich op Yom Kippoer 1946 openlijk had uitgesproken voor een Joodse staat.[46] Voor het behoud van het imformal empire in de Arabische staten van het Midden Oosten was dit punt nu gemaakt Het aanhoudende geweld, de mondiale morele veroordeling voor het niet toelaten van Joodse immigranten, maakte echter dat er voor Groot-Brittannië niets meer te winnen viel door als mandataris aan te blijven voor Palestina. In februari 1947 werd de verantwoordelijkheid voor het Palestijnse mandaatgebied overgedragen aan de VN. Restte Groot-Brittannië nog, net als in India, zich zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk verliezen uit Palestina terug te trekken.
Conclusie
Nu de verschillen wat betreft de achtergronden van de Britse terugtrekking uit India en Palestina en de daadwerkelijke situatie in beide gebieden in de periode 1945-1947 zijn benadrukt, kunnen we concluderen dat, hoewel de parallellen inderdaad – en zelfs voor tijdgenoten – opvallend waren, ze niet geheel eenduidig verklaard kunnen worden vanuit het concept dekolonisatie. De belangrijkst geachte oorzaak voor Britse dekolonisatie, imperial overstretch en imperiale heroriëntatie, ligt duidelijk wel gemeenschappelijk ten grondslag aan het Britse besluit om zich uit beide gebieden terug te trekken.[47] Daarentegen was de ‘nationale oppositie’ als factor voor Britse terugtrekking uit India en Palestina totaal anders van aard. In India kwam er inderdaad met het National Indian Congress nationale oppositie tegen het Britse bestuur op gang dat echter langs religieuze lijnen uiteen viel met communaal geweld tot gevolg. In Palestina werden de Britten echter geconfronteerd met ‘transnationale’ oppositie in de vorm van het pan-Arabisme en het, geïmporteerde, internationale Zionisme. Los van het feit dat dit verschillen in de geweldsituatie in beide gebieden opleverde – in Palestina ook direct gericht tegen de Britten – had het conflict in Palestina derhalve veel grotere internationale implicaties. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen die duidelijk boven water.
Het grootste verschil is dan ook dat de nieuwe geopolitieke situatie van na de Tweede Wereldoorlog, met name de houding van de VS, een veel grotere rol heeft gespeeld in het Palestijnse mandaatgebied dan in India. In tegenstelling tot de gangbare theorie dat de naoorlogse bipolaire situatie geen ruimte liet voor het Britse koloniale rijk hebben we gezien dat in de periode 1945-1947 de VS – juist in het licht van de koude oorlog- de Britse imperiale heroriëntatie grotendeels steunde.[48] Hoe kunnen we de grotere bemoeienis van de VS met Palestina ten opzichte van India, maar in het bijzonder de Amerikaanse oppositie ten opzichte van het Britse beleid in Palestina, verklaren?
Het antwoord ligt in de ontstaansgeschiedenis van India en Palestina binnen het Britse rijk. India was een echte kolonie dat in feite aan de basis stond van het Britse empire. Het Palestijnse mandaat gebied was technisch nooit een kolonie geweest al werd zij wel door de Britten als kolonie bestuurd. De internationale dimensies van het Zionisme, de Balfour Declaration en de supranationale context van de Volkenbond waarbinnen het Palestijns mandaatgebied tot stand kwam zorgden ervoor dat de situatie in Palestina na de Tweede Wereldoorlog een totaal anders internationaal karakter kreeg dan in India. Het isolationisme van de VS in het interbellum blokkeert gedeeltelijk het zicht hierop. Als men dekolonisatie verbeeld als een grote rivier dan was de terugtrekking uit Palestina een zijstroom die met pressie van de grote rivier richting een ander groot water stroomde. De verklaring voor de overeenkomsten tussen de gebeurtenissen India en Palestina in de periode 1945-1947 zijn dus voor een deel te verklaren vanuit het concept dekolonisatie. Een ander deel van de verklaring ligt in het bijzondere internationale karakter van de Palestijnse kwestie die de overeenkomsten gedeeltelijk contigent maken en juist de verschillen aantonen.
De supranationale achtergrond van de Palestijnse kwestie blijkt mooi uit het feit dat India, bij de stemming van de VN over de verdeling van Palestina in twee staten in november 1947, als onafhankelijke staat meestemde over het lot van Palestina. India stemde tegen. Dat Palestina door de stemming in de VN toch in twee staten opgedeeld zou worden, gelijk Brits India, was totaal onverwacht omdat het Sovjetblok, in weerwil van de koude oorlog, meestemde met de VS voor opdeling in een Joodse en Palestijnse staat. Groot-Brittannië onthield zich van stemming. Het Britse beleid in Palestina in de periode 1945-1947 en de uiteindelijke terugtrekking werden in Groot-Brittannië als een totale mislukking gezien. De terugtrekking uit India, geleid door de populaire showman Mountbatten, werd echter bijna als een overwinning gevierd.[49] De Britse geschiedschrijving heeft het verschil in waardering voor beide gebeurtenissen inmiddels rechtgetrokken. Gezien het veel grotere aantal slachtoffers dat te betreuren viel bij de terugtrekking uit India ligt dat voor de hand. Toch duurde het tot 1965 voor Mountbatten dit zelf ook toegaf met de wijze woorden:‘I fucked it up’.[50]
Literatuurlijst
Berger, S., H. Feldner en K. Passmore, Writing history: theory and practice (London 2003).
Chatterji, J., ‘New directions in partition studies’, History Workshop Journal 67 (2009) 213-220.
Clarke, P., The last thousand days of the British empire (London 2007).
Darwin, J., The end of the British empire: the historical debate (Oxford 1991).
Fraser, T. G., Partition in Ireland, India and Palestine: theory and practice (London 1984).
Greenberg, J. D., ‘Generations of memory: remembering partition in India/Pakistan and Israel/Palestine’, Comparative studies of South Asia, Africa and the Middle East 25 (2005) 89-110.
Hyam, R., Britain’s declining empire: the road to decolonisation 1918-1968 (Cambridge 2006).
Jackson, A., The British empire and the Second World War (London 2006).
Kahn, Y., The great partition: the making of India and Pakistan (London 2008).
Louis, Wm. R., ‘British imperialism and the partition of India and Palestine’, in: Chris Wrigley ed., Warfare, diplomacy and politics: essays in honour of A.J.P. Taylor (London 1986).
Louis, Wm. R., The British empire in the Middle East, 1945-1951: Arab nationalism, the United States and postwar imperialism (Oxford 1984).
Ovendale, R., ‘The Palestine policy of the British Labour government 1947: the decision to withdraw’, International Affairs 56 (1980) 73-93.
Renton, J., The Zionist masquerade: the birth of the Anglo-Zionist alliance, 1914-1918 (New York 2007).
Schneer, J., The Balfour declaration: the origins of the Arab-Israeli conflict (London 2010).
Seal, A., ‘Imperialism and nationalism in India’, Modern Asian studies 7 (1973) 321-347.
Segev, T., One Palestine complete: Jews and Arabs under the British mandate (New York, 2000).
Shepherd, N., Ploughing sand: British rule in Palestine 1917-1948 (London 2000).
Shipway, M., Decolonisation and its impact: a comparative approach to the end of the colonial empires (Malden 2008).
Thomas, M., B. Moore en L.J. Butler, Crisis of empire: decolonisation and Europe’s imperial states, 1918-1975 (London 2008).
Tunzelmann, A.von, Indian summer: the secret history of the end of an empire (London 2007).
Wolpert, S., Shameful flight: the last years of the British empire in India (Oxford 2006).
[1] Tom Segev, One Palestine complete. Jews and Arabs under the British mandate (New York 2000) 502.
[2] ‘Dominion’ als status binnen het Britse gemenebest werd in 1926 officieel geïntroduceerd voor staten die feitelijk onafhankelijk waren maar binnen het gemenebest bleven met de Britse monarchen als soeverein staatshoofd. Dit waren tot 1947 Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika, New Foundland en de Irish Free State.
[3] Alex von Tunzelmann, Indian summer. The secret history of the end of an empire (London 2007) 161-180.
[4] Peter Clarke, The last thousand days of the British Empire (London 2007) 464-513: Ronald Hyam, Britains declining empire: the road to decolonization 1918-1968 (Cambridge 2006) 109-129.
[5] Stefan Berger, Heiko Feldner en Kevin Passmore, Writing history: theory and practice (London 2003) 189.
[6] Berger e.a, Writing history, 193.
[7] John Darwin, The end of the British empire. The historical debate (Oxford 1991) 1-7.
[8] Martin Shipway, Decolonisation and its impact: a comparative approach to the end of the colonial empires ( Malden 2008) 1-3.
[9] Berger e.a., Writing history, 192-193. Het Palestijnse mandaat gebied is het huidige Israel inclusief de Westbank en Gazastrook. Het koloniale India zijn de huidige staten India, Pakistan en Bangladesh. Aan Bergers oproep om de verschillen tussen de Britse, Israëlische, Palestijnse, Indiase, Pakistaanse, en Bangladeshiaanse historiografische tradities met betrekking tot dit onderwerp in ogenschouw te nemen heb ik vanwege de beperktheid van dit onderzoek niet kunnen voldoen.
[10] Wm. Roger Louis, ‘Britsih imperialism and the partition of India and Palestine’, in Chris Wrigley ed., Warfare, diplomacy and politics. Essays in honour of A.J.P.Taylor (London 1986) 199.
[11] Naomi Sheperd, Ploughing sand: British rule in Palestine 1917-1948 ( London 1999) 224-226.
[12] Yashmin Kahn, The great partition: the making of India and Pakistan (London 2008) 64-80.
[13] Ronald Hyam, Britain’s declining empire, 130. Een mooie uitdrukking van Keynes maar wel verwarrend omdat ‘Duinkerken’ juist voor een glorieuze ontsnapping en niet voor ondergang staat.
[14] Wm. Roger Louis, The British empire in the middle east 1945-1951 (Oxford 1984) 11-14.
[15] De opdeling van Palestina werd onder bevoegdheid van de VN opgelegd. De Palestijnse staat zou echter nog lang op zich laten wachten als gevolg van de Israëlische overwinning in de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948.
[16] Louis, ‘British imperialism’, 199.
[17] Voor India de Simla conferentie van 1945 en de missie onder leiding van de minister voor India Pethik-Lawerence van 1946. Voor Palestina de Anglo-Amerikaanse onderzoekscommissie van 1946 en de Londen conferentie tussen Joden en Arabieren van 1946-1947.
[18] Louis, ‘British imperialism’, 199.
[19] Ibidem, 191.
[20] Ibidem, 191.
[21] Darwin, The end, 3-4.
[22] Shepherd, Ploughing sand, 8-14: Jonathan Schneer, The Balfour declaration: the origins of the Arab-Israeli conflict (London 2010) 366: James Renton, The Zionist masquerade: the birth of the Anglo Zionist alliance 1914-1918 (New York 2007) 7-11. Voorbeeld van een interpretatie gebaseerd op de welwillende houding vanuit christelijk perspectief ten opzichte van hetZionisme van Britse regeringsleiders als Chruchill en Loyd- George.is bijvoorbeeld historicus Martin Gilbert in Israel: a history en zijn biografie Churchill, a life. Ook Wm. Roger Louis in The British empire in the middle east 1945-1951 vermeld deze interpretatie naast de bovengenoemde propaganda motieven van de Britse regering.
[23] T.G. Fraser, Partition in Ireland, India and Palestine: theory and practice (London 1984) 68-71.
[24] Shepherd, Ploughing sand, 210-214.
[25] Ibidem, 216-217.
[26] Fraser, Partition, 80-92.
[27] Ibidem, 151-152.
[28] Darwin, The end, 43-44.
[29] Louis, The British empire, 30.
[30] Hyam, Britains declining, 125-126.
[31] Louis, ‘British imperialism’, 190-191.
[32] Louis, The British empire, 383-385.
[33] Louis, ‘British imperialism’, 201.
[34] Ibidem, 200.
[35] Fraser, Partition, 152-153.
[36] Louis, The British empire , 199.
[37] Louis, ‘British imperialism’, 201. Louis maakt hierna de geestige opmerking dat het gebrek aan Indische kiezers onder het electoraat Trumans desinteresse voor India wellicht ook verklaart. Overigens lieten Amerika en vrijwel alle Europese landen ook geen Holocaust slachtoffers toe.
[38] Louis, The British empire, 407-427.
[39] Shepherd, Ploughing sand, 228-239.
[40] Fraser, Partition, 83-85.
[41] Kahn, The great partition, 6-10.
[42] Stanley Wolpert, Shamefull flight: the last years of the British empire (Oxford 2006) 10.
[43] Wolpert, Shamefull flight, 1, 120-124: Louis, ‘British imperialism’, 210.
[44] Fraser, Partition, 146-148.
[45] Louis, The British empire, 428.
[46] Ibidem, 438- 439.
[47] Darwin, The end, 1-7.
[48] Ibidem, 1-7.
[49] Louis, ‘British imperialism’, 190.
[50] Wolpert, Shamefull flight, 2.