In verdediging van de Vrije Markt en het kapitalisme

Too big to fail

Luisterend naar onze ouders, grootouders, en andere leden van vorige generaties zijn wij de vrije markt komen te zien als een duivels instrument van hebzucht en moreel bankroet, als een stoomwals van de 1% die alles, iedereen, en elk recht in zijn pad vernietigt. Noem de naam Thatcher drie maal snel achter elkaar en zie hoe onder begeleiding van omineuze orgelmuziek de donderwolken zich samenpakken boven het noorden van het Verenigd Koninkrijk. Heb het lef om sympathie voor deze vrouw uit te spreken in die contreien en ervaar zelf wat wordt bedoeld met furor celtica.

Is de vrije markt echter wel zo vreselijk slecht? Als het zo is, waarom hebben we ons dan jaren trots gevoeld op onze markteconomie? Was dat niet de ideologische clash van de Koude Oorlog? Vrijheid en de markt versus gelijkheid en het vijfjarenplan? Om tot het antwoord op deze vragen te komen moeten we eerst begrijpen wat die vrije markt nu inhoudt.

In principe is de vrije markt niks anders dan een markteconomie waar de overheid zich helemaal buiten houdt, het is een wereld die wordt geregeerd door twee goden: Vraag en Aanbod. Prijzen, producten, banen, alles wordt in dit systeem vanzelf ingevuld naar de behoefte van de mensen; hoe hoger de vraag, hoe hoger de prijs kan zijn. Hiermee zijn we meteen aangekomen bij de spil van de vrije markt: hebzucht. Hebzucht wordt behandeld met minachting, maar in een vrije markt is het precies die zonde die ons allen verheft. Dat fenomeen is wat de vrije markt zijn waarde voor álle mensen geeft, de zogeheten “onzichtbare hand” die in beginsel egoïstische en hebzuchtige individuen en bedrijven als een school vissen een kant op stuurt waar de hele samenleving profijt van heeft. In de woorden van de econoom Joseph Schumpeter: “Queen Elizabeth owned silk stockings. The capitalist achievement does not typically consist in providing more silk stockings for queens but in bringing them within reach of factory girls”

Hoe kan het dan, hoor ik u vragen dat constant de voeten wordt getreden met het belang van de mensen ten bate van hoge bonussen voor een paar fat cat-managers aan de top van recentelijk geprivatiseerde bedrijven? Het antwoord hierop is tweevoudig. De eerste schuldige is corporatisme, vaak door politici gemaskeerd als vrije marktbeleid. Corporatisme is simpel gezegd ingrijpen van overheden in de markt ten behoeve van (veelal grote) bedrijven, bijvoorbeeld de steunleningen aan de banken in de crisis van 2008. Door zulk ingrijpen kunnen bedrijven te ver groeien en een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van de rest innemen: hun fouten worden met belastinggeld gerectificeerd, er bestaat geen risico meer.. Bedrijven worden too big to fail.

Als tweede schuldige is de vrije markt zelf aan te merken. Als een markt helemaal vrij is, als er geen enkele regels bestaan over wat bedrijven wel en niet kunnen doen, dan zal de markt zichzelf van zijn vrijheid beroven. De koplopers zullen zichzelf too big to fail maken door het maken van prijsafspraken of het vormen van kartels, en door vervolgens hun mono- of oligopoliepositie te misbruiken om concurrenten uit de markt te houden.

Gelukkig zijn de bovenstaande problemen met wat politieke moed goed op te lossen: voor het eerste hoeft de overheid niet eens iets te doen (wat in een soort van paradox voor ambtenaren die hun dag vooral vullen met raamstaren erg lastig blijkt te zijn). Voor het tweede punt is de oplossing niet alleen bekend, maar al uitgevoerd: antitrust- en antikartelwetgeving zorgt in onze huidige markteconomie er al voor dat er geen bedrijven misbruik zullen maken van hun marktpositie. De markt kan dus niet absoluut vrij zijn, maar de vrijheid van de markt kan wel gemaximaliseerd worden.

De vrije markt is een wonderbaarlijk mooi systeem dat een oplossing biedt voor bijna elk probleem. Neem bijvoorbeeld discriminatie. Waarom zou een vrouw, een allochtoon, of een homo immers als minder worden gezien als ze evenveel vaardigheden leveren aan de markt als een man/autochtoon/hetero ─ of (zelfs) nog meer? De markt beoordeelt iedereen individueel op basis van zijn of haar kunnen en de vraag en aanbod naar dat kunnen; iedereen is waard wat de markt ervoor geeft. Sexisten, racisten, en homofoben worden op den duur afgerekend op hun irrationele beslissingen omdat progressiever denkende concurrenten wel de betere werknemer aannamen en dus een voordeel behalen.

Dit laatste is echter het grote, cruciale nadeel van de vrije markt: marktwerking vraagt tijd, de school vissen beweegt langzaam. Het is hierom dat de vrije markt in de crisis van de jaren 1930 uit de mode is geraakt: het marktsysteem kon naar de beoordeling van politici niet snel genoeg reageren op de (door overheidsbemoeienis ontstane) crisis. Helaas voor liefhebbers van Roosevelt leert de geschiedenis ons dat snel ingrijpen in de markt onvoorziene en soms catastrofale consequenties kan hebben voor de toekomst: de New Deal creëerde een cultuur van maatschappelijke projecten op krediet die we nu in onze staatsschuld beginnen te voelen. De vrije markt en zijn bottom-upwerking is als een rivier die over de eeuwen een ravijn uit de rots slijt, de top-down interventiepolitiek is als een haastige omlegging van die rivier, die kilometers stroomafwaarts hele velden doet overstromen.

Hopende hiermee nieuw licht op deze zaak te hebben geworpen,

Lucas Lamberts


Meer artikelen in deze categorie:
[catlist categorypage=”yes”]


Auteur: Verbraak

Auteuriteit. Twittert onder de naam @Verbraak

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *