Tot eind vorige eeuw stond Nederland bekend om haar tolerantie. Het was goed toeven in ons landje waar ‘leven en laten leven’ de norm was. De maatschappij was vrij overzichtelijk. Het gezin was de hoeksteen van de samenleving. Een gezin dat bestond uit een man en een vrouw en bij voorkeur enig nageslacht. Ook de kinderen werden ingedeeld als man of vrouw en kregen dit vermeld op hun geboorteakte en later hun paspoort. Dit betekende overigens niet dat er geen afwijkende samenlevingsvormen en/of genders voorkwamen. Terugkijkend naar deze periode valt slechts te constateren dat de norm erg dwingend aanwezig was en alles wat afweek van de norm het niet altijd even gemakkelijk had. Het ‘leven en laten leven’ uitte zich in het dagelijks leven als ‘doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg’. En dat ging op voor grote delen van Nederland. Tolerantie ging niet verder dan de achtertuin. Afwijken mocht, maar not in my backyard. Maar gelukkig waren daar de steden met Amsterdam prominent voorop. In de steden ontstonden complete subculturen. Iedere stad had bijvoorbeeld zijn eigen gayscene met bijbehorende uitgaansgelegenheden. De verschillende subculturen leefden naast elkaar, maar vermengden echter amper. Feitelijk kunnen we hier al spreken van segregatie.