Voor het eerst staat gekleurde grafiek in de spotlights bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam aan de Oude Turfmarkt. In de tentoonstelling ‘Op zoek naar Van Santen & de kleuren van de Gouden Eeuw’ met de weergaloze meester-afzetter Dirk Jansz. Van Santen als – letterlijk – stralend middelpunt, wordt mooi duidelijk dat de kwalificatie ‘Gouden Eeuw’ voor de kaartafzetterij als bedrijfstak geenszins overdreven is. De heldere kleuren en het ingenieuze veelvuldige gebruik van zilver- en goudverf op kaarten en prenten spatten van het papier. Deze toch wel zeer bijzondere tentoonstelling is op veler verzoek verlengd tot 14 februari 2016. Kunsthistorica Truusje Goedings schreef bij deze tentoonstelling de eerste monografie over de kunst van het kleuren in de periode 1480-1720.
Met waterverf gekleurde grafiek op geografische kaarten en prenten gold lang als onderschoven kindje binnen de kunstgeschiedenis. Hoewel Goedings dit abusievelijk terugvoert op Albrecht Dürer wiens technische lijnvoering volgens hemzelf geen kleur meer zou behoeven – deze zienswijze was namelijk afkomstig van de invloedrijke humanist en tijdgenoot Erasmus -, heeft het gebrek aan wetenschappelijke aandacht vooral een praktische oorzaak. Kaartafzetters of verlichters signeerden hun werk over het algemeen niet waardoor het verband tussen werk en kunstenaar ontbreekt. Van Santen ontsnapte aan de daaruit voortkomende status van anonieme ‘ambachtsman’ doordat – hoewel ook hij niet signeerde – zijn werk tijdens zijn leven al zo beroemd was dat hij in historische bronnen waaronder veilingcatalogi met naam genoemd wordt. Hierdoor viel een groot deel van zijn oeuvre te achterhalen.
Goedings is een van de weinige experts op het gebied van gekleurde grafiek en de vaak anonieme kunstenaars die er hun brood mee verdienden. In dit overzichtswerk krijgt zij volop de gelegenheid om die expertise in de breedte ten toon te spreiden. Van de vroegste en eenvoudig gekleurde houtsneden en incunabelen aan het einde van de vijftiende eeuw tot de tot ware kunstwerken verheven beschilderde en met goud gehoogde atlassen van begin 18e eeuw, alle toepassingen van het ‘afzetten’ of verlichten passeren in een vlotte stijl de revue. Het geheel wordt ondersteund door honderden prachtige illustraties waardoor de vele toepassingen en de ontwikkeling van de techniek en stijl door de tijd mooi duidelijk worden.
Uitgebreid gaat Goedings in het eerste hoofdstuk in op de techniek en kleurgebruik van het met waterverf inkleuren van grafiek. Daarvan zijn we zeer goed op de hoogte dankzij de uit de zeventiende eeuw overgeleverde instructieboeken voor amateur inkleurders zoals die van afzetter Marcus Gheeraerts of de uitgever Willem Goeree. Mooi is ook dat het pas vorig jaar door boekhistoricus Eric Kwakkel ontdekte veel uitgebreidere Klaer lichtende Spieghel der Verfkonst van de Delftse regent Jan Fransz Boogert uit 1692 ook in het boek is meegenomen. Daar voegt Goedings zelf een nog niet eerder gepubliceerde bron van verlichterij-voorschriften van de Amsterdamse schilder Jan Sywertsz Kolm aan toe. Dit is zeer interessant want dit wijst er op dat ook kunstschilders zich met het – in de kustwereld naar we mogen aannemen in lager aanzien staande – ‘afzetten’ inlieten. Daar zijn tot op heden nog maar weinig bewijzen voor.
Na het hoofdstuk over de techniek van het kleuren, volgen min of meer chronologische hoofdstukken die via de belangrijkste Europese centra van boekproductie Venetie, Neurenberg, Antwerpen tot het hoogtepunt van de afzetterij bij Van Santen en zijn tijdgenoten in Amsterdam eindigt. Een grote rol hierin wordt gespeeld door de beroemde familie Mack uit Neurenberg die in de tweede helft van de zestiende eeuw het luxe verlichten van boeken en prenten tot een eerste hoogtepunt voerden. Ruim aandacht is er uiteraard ook voor de Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn die met zijn omvangrijke Europese handel in luxe cartografische producten een extra impuls aan de kaartafzetterij gaf. Het samengaan van de cartografische industrie, waar kleur naast een esthetische functie ook een functionele waarde had, met de luxe prent en boekhandel creëerde een grotere vraag naar afzetters. Dit schiep de voorwaarden voor verdere specialisatie binnen de kaartafzetterij. Zo begon de later beroemde cartograaf Ortelius zijn carrière als ‘afsetter van carten’ en liet hij dit beroep als zodanig registreren bij het Antwerpse Sint Lucasgilde in 1547.
De belangrijkste bijdragen aan nieuwe kennis van de kaartafzetterij zijn te vinden in het hoofdstuk ‘Liefhebbers, graveurs en schilders’ dat over de periode voor Van Santen gaat. Goedings behandelt hier het prachtige afzetwerk van graveurs als Crispijn de Passe de Jonge en Jacques de Gheyn II die zelf hun werk afzetten waaronder de beroemde prentenserie De Wapenhandelinghe. Tot voor kort werd aangenomen dat dit niet gebruikelijk was vanwege het eerdergenoemde anachronistische adagium dat ‘een goede lijn geen kleur behoeft’. Ook komt Goedings in dit hoofdstuk met een tot nog toe onbekende meester-afsetter F.H. van der Ley die in de periode 1620-1642 actief was en -hoogst ongebruikelijk – zijn werk wel signeerde. Naast zijn werk is er over deze afzetter niets bekend maar dat hij voor de top van de markt werkte daar laat zijn overdadig met goud gehoogde kleurwerk geen twijfel over bestaan.
Een andere verdienste van Afsetters en meester-afsetters is dat Goeding ook ruimschoots aandacht besteedt aan het kleuren van luxe natuurhistorische boeken. Dat doet zij vooral aan de hand van de beroemde Duitse entomologe en kunstenares Maria Sibylla Merian en haar dochters die in 1691 in Amsterdam neerstreken. Ook in deze markt voor kaartafzetters had kleur naast een esthetische ook een functionele waarde. De bloemen, planten en dieren werden immers onder andere op kleur ‘naer ’t leven’ gecategoriseerd. Veel kaartafzetters moeten zich ook met deze vorm van de kaartafzetterij beziggehouden hebben waaronder Van Santens grootste concurrent in Amsterdam David Reerigh. Reerigh – over wiens leven we in tegenstelling tot Van Santen en de meeste andere kaartafzetters aardig wat weten – komt er echter wat bekaaid in het hoofdstuk over Van Santen en zijn tijdgenoten.
Dat komt zoals gewoonlijk doordat de ‘koning van de inkleurders’ Dirk Jansz. Van Santen alle aandacht opeist en zijn bekende oeuvre daar aanleiding toe biedt. Over zijn prachtige werk is inmiddels behoorlijk wat gepubliceerd en wat dat betreft is er weinig nieuws te ontdekken. Leuke uitzonderingen daarop zijn Van Santens vroegst bekende werk – de door hem ingekleurde gravures van de Prohecien van Taalf Sybillen uit de jaren vijftig – en zijn laatst bekende werk een Zee Atlas van Johannes van Loon uit 1706. Bij de laatste atlas is ondanks het mooie kleurwerk wel te zien dat de inmiddels 69-jarige meester-afzetter wat minder vast ter hand was.
In de drie hoofdstukken over Van Santen en zijn tijdgenoten lijkt de brede benadering die ‘Afsetters en meesterafsetters’ kenmerkt, Goedings een beetje op te breken. Er staan nogal wat slordige fouten in. Zo beweert Goedings dat er van de beroemde kaartafzetter Frans Koerten (1603-1668) nog geen werk bekend is terwijl dat op internet gewoon al te bewonderen valt. Ook de door Koerten afgezette Dialogus Creatorarum van de Goudse drukker Gerard Leeu die zich in de collectie van de KB bevindt, wordt niet genoemd en ontbreekt helaas ook op de tentoonstelling. Hoewel er over het leven van Van Santen zeer weinig bekend is, slaagt Goedings er niet in om dat foutloos weer te geven. Zo was hij geen lid van het Sint Lucasgilde van Amsterdam in 1688 maar van het Boekverkopersgilde. De Amsterdamse boekverkopers hadden zich in 1662 afgescheiden van het Sint Lucasgilde om redenen die ook voor het onderzoek naar kaartafzetters van belang zijn. De boeken die David Reerigh in 1693 beleende aan Amsterdamse regent Pieter de Graeff hadden een waarde van 100 gulden, niet 200 gulden, en slechts één daarvan was voor zover we weten afgezet, niet allemaal zoals Goedings beweert.
Dit lijkt muggenzifterij maar dat is het niet. Omdat het verband tussen kaartafzetters en hun werk over het algemeen ontbreekt, is feitelijk juiste informatie onontbeerlijk om in archieven verwijzingen te vinden die het spoor uitzetten naar nog niet gevonden of nog niet toegekend werk. Dat vereist dan ook samenwerking tussen geschiedwetenschappelijke ‘archief-ratten’ en kunsthistorici. Goedings werkt echter al sinds de vorige eeuw, alleen, aan een nog steeds niet verschenen proefschrift over de kaartafzetterij. Zij werkt met niemand samen uit angst dat informatie die zij gevonden heeft, door iemand anders naar buiten gebracht wordt. Dat is jammer want het onderzoek naar de kaartafzetterij had inmiddels al een stuk verder kunnen zijn. Bovendien had met ondergetekende als meelezer dit toch bijzondere en geslaagde boek verschoond gebleven van een aantal knullige fouten.
Die fouten zullen de geïnteresseerde leek niet opvallen. Zij zullen – net als ik overigens – genieten van een goed geschreven en prachtig geïllustreerd boek. Voor hen is deze mooie introductie ook bedoeld. Voor de wetenschappers in dit vakgebied en dat is nog slechts een enkeling, is het wederom nog even wachten op het proefschrift van Goedings dat nu aangekondigd staat voor 2016/2017.
Voor geïnteresseerde lezers die zich naast het mooie boek van Goedings direct verder in dit onderwerp willen verdiepen vind u hier mijn cum laude masterscriptie uit 2013: ‘Kaert- en konstafsetters’ van Amsterdam, 1600-1710.
‘Afsetters en meesterafsetters’. De kunst van het kleuren 1480-1720 - Truusje Goedings, Vantilt, Amsterdam, 2015, 175p., € 22,50
Meer artikelen in deze categorie:
[catlist categorypage=”yes”]