Historische verbeelding in Vondels ‘Verovering van Grol’

‘Daer grimmen tegens twee helden onser eeu,

Als oude tiger grimt op jeughdelijcken leeu

Wiens voordeel hy benijd, en heeft sijn’ toorn geslepen,

En scharp gebit gewet, om ’s vyands opgegrepen,

En versch bebloeden roof uyt klem van krommen klaeu

Te rucken met geweld; nu swelt hij paers, nu blaeu

Van gramschap: maer de staert des leeus begint te krullen,

De maen te rysen, en de muyl heel naer te brullen,

Van uyt den schuylhoeck, daer hy’s tigers aenval wacht.’[1]

Zo omschrijft Joost van den Vondel de eerste aanval van het Spaanse ontzettingsleger onder Graaf Hendrik van Bergen op het Staatse leger onder Prins Frederik Hendrik, dat op het punt staat de door de Spanjaarden bezette stad Grol in te nemen. In zijn naar episch heldendicht neigende lofdicht[2] op de Prins van Oranje Frederik Hendrik, Verovering van Grol, bedient de beroemde dichter zich opvallend veel van dierlijke en natuurlijke metaforen om de historische gebeurtenissen die aan het gedicht ten grondslag liggen te vertellen en te verlevendigen. Binnen het gedicht contrasteren de veelvuldig terugkerende dierlijke en natuurlijke beelden enigszins met de redelijk gedetailleerde beschrijving van de daadwerkelijke historische gebeurtenis, het beleg en de slag om Grol in de zomer van 1627.[3] Als experiment zou men kunnen stellen dat dit contrast veroorzaakt wordt door de gedachte dat Vondel zich in dit werk niet alleen als dichter maar ook als geschiedschrijver manifesteert.

Hoewel dichtkunst en geschiedwetenschap op het eerste gezicht twee zeer verschillende disciplines lijken maken zij allebei gebruik van taal om gevoel, een idee of gebeurtenissen over te brengen. Historicus Hayden White stelt zelfs dat: ‘the historian performs an essentially poetic act, in which he prefigures the historical field and constitutes it as a domain upon which to bring to bear the specific theories he will use to explain “what was really happening” in it.’[4] De stijlfiguren waar Vondel zich als dichter van bediend zijn volgens hem ook de grondslag van het discours waarbinnen geschiedschrijving tot stand komt. Hij onderscheidt daarin de metafoor, de metonymie, de synecdoche en ironie, die vanwege hun taalkundige functie vast verbonden zijn – dus niet verwisselbaar zijn – met de verschillende vormen van verhaallijn (emplotment), explicatief kader en ideologisch kader die binnen een historisch tijdvak in de structuur van het denken en daarmee de taal waarin het denken geuit werd besloten ligt (bijlage 1).[5] White beredeneert zijn theorie echter vanuit de periode van de negentiende eeuw waarin de geschiedschrijving als wetenschap vorm kreeg en grijpt daarbij slechts terug op de geschiedschrijving tijdens de Verlichting ruim een eeuw na Vondels Verovering van Grol. Als we de theorie van White toepassen op de ‘poetic act’ van Vondel in 1627 kunnen wij dan ook iets concluderen wat betreft de perceptie van geschiedenis van deze beroemde dichter? Is er een verband met de mate waarin eerder genoemde stijlfiguren in Verovering van Grol terugkomen en de voornamelijk natuurlijke beelden die Vondel in het gedicht gebruikt om ‘geschiedenis’ te schrijven?

Om deze vragen te beantwoorden zal ik in de eerste paragraaf Vondels gedicht in haar historische en literaire context plaatsen om de bewuste keuzes van de dichter op het gebied van vorm en beeldtaal los te maken van de onbewuste structuur van historische verbeelding die in zijn taal besloten ligt. In de volgende paragraaf wordt aan de hand van drie fragmenten de door White gedefinieerde stijlfiguren geanalyseerd op hun taalkundige werking om vervolgens in de laatste paragraaf de daaruit afgeleide theorie van de ‘tropics of discourse’ toe te passen op de historiserende kern van Vondels Verovering van Grol.

Vondel, Vergilius en ‘Het Boeck der Natuere’

 Bij het verschijnen van De Verovering van Grol in 1627 was Vondel nog geenszins de grote dichter en toneelschrijver van de Gouden Eeuw die hem in latere eeuwen tot een Nederlands literair icoon zou lanceren.[6] De dichter had op dat moment een zeer roerige periode in zijn leven achter de rug. Geplaagd door zware depressies begin jaren twintig, kwam er maar weinig uit zijn pen en in dezelfde periode keerde hij de Doopsgezinde kerk waarbinnen hij jaren actief was geweest definitief de rug toe.[7] In de tegelijkertijd woedende strijd tussen de remonstranten en contraremonstranten en de daaraan verbonden politieke facties, koos Vondel nadrukkelijk partij voor de eerste. Met zijn toneelstuk Palamedes oft Vermoorde onnozelheid uit 1625, wees hij impliciet de beschuldigende vinger naar de zojuist overleden prins Maurits wat betreft zijn rol in de executie van Oldenbarnevelt. De politieke rel die hieruit voortkwam plaatste de dichter plotseling in het midden van de strijd en noodzaakte hem een aantal maanden Amsterdam te ontvluchten. Hoewel de rel met een sisser afliep – het Amsterdamse stadsbestuur veroordeelde Vondel tot een boete van driehonderd gulden – en zijn naam met Palamedes bij een breder publiek bekend werd, had Vondel wellicht het gevoel dat hij wat plooien glad te strijken had ten opzichte van het huis van Oranje.[8]

De Verovering van Grol was dan ook al de derde in een reeks van lofzangen op de in 1625 nieuw aangetreden Stadhouder Frederick Hendrik. Na de Begroetenis bij diens aantreden en Geboortklock bij de geboorte van diens zoon Willem II in 1626, greep Vondel het eerste militaire succes van de Stadhouder aan om de martiale kant van Frederick Hendrik te bewieroken. Dit bood hem tegelijkertijd de mogelijkheid om te gaan experimenteren met een novum in de Nederlandse literatuur; het op de klassieken geïnspireerde heldenepos in de Nederlandse taal. Hoewel geen volwaardig heldenepos volgens de regels van de klassieke poëtica, bepaalde Vondels fascinatie voor de Aeneis van Vergilius voor een groot deel de vorm van zijn lofzang. Het ritme van de alexandrijn, de propositioinvocatio , en – van belang voor het begrip van Vondel als ‘geschiedschrijver’ – de wonderbaarlijke gebeurtenissen en verschijningen in de narratio.[9] Die vormen op belangrijke punten in het verhaal het verklarende element voor het verloop van de strijd om Grol. Want hoewel Vondel in vers 85 tot 108 uitgebreid ingaat op Frederik Hendriks twijfels om Grol te belegeren – twijfels die we gezien de gedetailleerdheid en onderliggende argumentatie zeker historisch en verklarend kunnen noemen – was Frederik Hendrik in de passage ervoor al overgehaald tot de strijd ,door de verschijning en aansporing van de geest van zijn vader Willem van Oranje die voor zijn bed verschijnt:

‘Twas duyster, en het hof, na’et woelen overrompelt

Van vaeck, gerust lagh in vergeteleyd gedompelt ,

En vee en vogel sweegh in’t midden van den nacht,

Door een diepen slaep betoovert en verkracht,

Wanneer Prins Hendrick docht, dat voor sijn bedste nader,

En nader quam de geest van wylen sijnen Vader (….)

(…) Op op dan, in’t geweer, en volgh het heldenspoor,

Van keys’ren, hartogen, van princen en van graeven,

Die alle uyt ons geslaght, steyl na de starren draven.

Of sluytghe vrede met den wreeden avondvorst?

(…)Maer ’s Princen hevigheyd gaf voort den slaep de schop.

Hy grypt na ’s vaders schim, en vlieght vertoorent op,

En roept om wapenen, en daghvaert d’oorlogsbende.

Sijn gemalin ontwaeckt en ’t hof raeckt overende.’[10]

Andersom wordt de raadgever van het Spaanse hof, de kardinaal van Toledo, in zijn slaap bezocht door de ‘Inquisitie’- voorgesteld als de monsterachtige zus van de drie furiën – om hem te bewegen het hof te overtuigen een ontzettingsleger op de been te brengen en naar Grol te sturen.[11] Zij komt later in het gedicht nog terug om het Spaanse ontzettingsleger voor in de strijd te gaan vanuit het ‘betoverde woud’.[12] De ‘Inquisitie’ kan echter ook als een metafoor van de Spaanse vijand en hof geïnterpreteerd worden. De slag om Grol is daarmee ook een strijd tussen het goed een het kwaad die door het hele gedicht wordt gesymboliseerd door de terugkerende tegenstelling tussen licht en donker. Het licht weerschijnt op de helm van Frederik Hendrik die ‘naer de starren draeft’ terwijl de Spaanse ‘Avondvorst’ zich vooral in het duister bevind en wordt geholpen door een geblakerd monster met ‘swarte slangen’ als haar.[13] Ondanks de veelvuldig terugkerende ‘heidense’ goden en halfgoden, zowel als metafoor als personage – waaronder Jupiter, satyrs, ‘vlietgodinnen’ en de reus Enkelados – heeft Vondel aan het begin van de lofzang overigens wel al duidelijk gemaakt wie echt de gebeurtenissen aanstuurt en de strijd tussen goed en kwaad overziet: ‘Ghy die van ‘shemels troon d’oorlogen hier om lege, Bestiert, en onsen held vereerde met de zege’.[14] God. We mogen gerust aannemen dat Vondel dit ook letterlijk zo zag. Een aanwijzing daarvoor is het veelvuldige gebruik van dierlijke en natuurlijke metaforen in de Verovering van Grol.

   Hoewel natuurlijke metaforen in huidig taalgebruik ook nog veel voorkomen, hadden zij in Vondels tijd naast het taalkundig effect, waarschijnlijk een diepere betekenis die het karakter van historische perceptie in de zeventiende eeuw, of beter gezegd het ontbreken daarvan, weerspiegelt. De voor de mens oncontroleerbare natuur werd immers gezien als Gods duidelijk waarneembare schepping en naast de Bijbel als het bewijs van zijn almacht en aanwezigheid. De natuur werd dan ook in verwijzing naar de belangrijkste openbaring via het woord, de bijbel, als Het Boeck der Natuere weergegeven.[15] De dieren waarmee Frederick Hendrik en het Staatse leger worden vergeleken zijn degene die een positieve associatie oproepen in Gods onveranderbare orde. Naast de begrijpelijkerwijs steeds terugkerende leeuw, de beschermer van de Hollandse tuin en symbool van de Republiek, verbeeldt Vondel de berekendheid van de Prins van Oranje en de goede organisatie zijn leger bij de start van het beleg als volgt:

‘Gelijck d’ervarenheyd beschrijft den Russen beer,

Die, siende te gemoet het strenge winterweer,

Niet sloft, maer van den nood een schrander overweger,

Bij tyde voorraed sleept van honigh in zijn leger,

Soo mede, op ’t overlegh des Princen nimmer moe,

Voert Zutphen dagh aen dagh hem allen nooddruft toe;

Het isser drock, de baen die roockt van wagenwielen,

Dus sietmen in den herbst vernuftle mieren krielen’[16]

Met de metafoor van de beer en de mier schildert Vondel niet alleen een dynamisch en levendig beeld van een voor de lezer saai maar belangrijk aspect van een belegering. Hij schotelt de lezer ook een stuk natuur voor dat niet de gebruikelijke onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid van – en daarmee angst voor – de natuur oproept.[17] De beer heeft namelijk menselijke trekken. Hij verzamelt extra voedsel met het oog op de schaarste daarvan in de koude winter. Ook de goed georganiseerde mieren krijgen via de personificatie ‘vernuftle’, vernuftig, menselijke eigenschappen aangemeten. Vondel benadrukt hiermee het voor de mens ‘begrijpelijke’ aspect van de natuur dat zich lijkt te gedragen volgens de rede en maakt op een dieper niveau duidelijk aan welke kant Gods almacht staat. De Spaanse vijand wordt uiteraard door een onredelijk dier verbeeld: ’En schuymbeckt, knarssetand, met poffen, blaesen en snorcken, Gelijck een everswijn, ’t welck woed op boerevorcken.’ [18]

Los van de diepere betekenis van de natuurlijke metaforen, gebruikt Vondel ze vooral om abstractere zaken zoals bijvoorbeeld Fredericks heldenmoed te verbeelden en op een hoger plan te tillen daar de prins letterlijk – in dit lofdicht en door God – uitverkoren is:

‘Op Hendricx harnas barst d’alsoopende Fortuyn,

Als ziedend zeeschuim breeckt op steenrots en op duyn, (…)[19]

Tot over’s vyands hooft, die naer hem steeckt en schiet:

Hy hoort de kogels wel, maer hy en vruchtse niet,

Of min als Leeuwenmoed ’t gehuyl der wreede wolven,

En houd hier stal, gelijck een steenrots, tegens golven,

En storremwinden opgewassen hecht en vast,

Op ’t bulderen der zee, nocht drift nocht donder past,’[20]

De rots in de branding is uiteraard een voor de hand liggende metafoor voor de held die niet bang is. Het oorlogsgeweld wordt daarbij verbeeld met het natuurgeweld van de zee. De metafoor van natuurgeweld komt echter ook om de hoek kijken om de lezer een indruk te geven – te laten voelen – wat het is om door kanonnen beschoten te worden bij een belegering. Op ingenieuze wijze rijgt Vondel vurende kanonnen, natuurgeweld en een klassieke mythe aaneen in een zeer onstuimige passage:

‘De Bussseschieter van Graef Errenst halve maen,

Ontwaeckt terwijl, en steeckt het logge koper aen,

Wiens buyck, beswangert van salpeter, ysers, looden,

Baert blixems, donders, dreun, aerdbevingen en dooden.

Geen Etna, die den halfgebranden reuse parst,

Met meers geschals en slaghs en tiers en onweers barst,

En braeckt in d’ope lucht vier, vlammen, roock en voncken;

En tot vergrooting van sijne holen en speloncken

Steenrotsen, afgeruckt van rotsen, met geweld

Ten Hemel wentelt, die de gloedt tot assche smelt;’[21]

Vondel gebruikt hier de personificatie via de woorden ‘buyck’, ‘beswangert’, ‘baert’ en ‘braeckt’ om de reus Enkelados, die door Jupiter onder de Etna begraven was, in stelling te brengen, om zo het bombardement met veel overdrijving uiteindelijk met een vulkaanuitbarsting te vergelijken. In deze passage komen de drie aspecten van Vondels taal die het zicht op de ‘historicus’ Vondel ontnemen samen; taalkundig effectbejag, de diepere betekenis van de natuurlijke metafoor en de daarin ingebedde verwijzing naar de klassieken.

Vondel de historicus en de vier stijlfiguren

 De Verovering van Grol bevat echter ook passages die meer historisch van karakter lijken. Door deze meer historische passages te analyseren op de taalkundige werking van de door White gedefinieerde stijlfiguren, metafoor, metonymie, synecdoche en ironie, wordt duidelijk waarop Whites theorie over historisch discours is gebaseerd en kunnen we in een volgende paragraaf Vondels ‘geschiedschrijving’ naast de theorie leggen. Vondels historische benadering van de slag bij Grol wordt meteen duidelijk als hij de klassieke descriptio loci volgt en de militaire situatie voorafgaande aan de slag om Grol schetst:

‘De kansse (zedert dat de Witte bergh voor Prage

Verstreckte een treurtooneel van Bemens nederlage,

En dat de Bayervorst, uytvoerder vanden nood

Stads eene zyde won, doen d’andre zijde vlood (…)

Elck swoer bij Ferdinand; de Palts die ging verlooren.

De koning Christaan hiel’t ros noch by den toom,

En sloot Tilli den pas van Elve en Wezerstroom.

Self maurits sagh sijn ‘ kroon ontluystert van twee steden,

En, sweetende om ’t ontset van d’een , was overleden’[22]

Wat gelijk opvalt is dat Vondel de slag om Grol in de Europese militaire context plaatst. De in de negentiende eeuw onder invloed van nationalisme ontstane scheiding tussen de dertigjarige en tachtigjarige oorlog bestond voor een tijdgenoot als Vondel nog niet. In feite geeft hij hiermee al een historische interpretatie. De Witte berg staat voor de slag om de witte berg tussen de legers van de Katholieke Ferdinand II en het protestantse opstandelingeleger onder Fredrik V in 1620. Vondel bedient zich een aantal maal van metaforen, bijvoorbeeld ‘het ros by den toom houden’ voor het tegenhouden van de katholieke veldheer Tilly. De opvallendste metafoor lijkt hier het woord ‘sweetende’ dat hier de term ‘druk bezig’ vervangt. In feite is dit een metonymie, een bepaald type metafoor. De referent en oorzaak ‘druk bezig’ wordt vervangen door het effect ‘zweten’. De referent wordt met het vervangende woord via een contiguïteitsrelatie, in dit geval een oorzakelijke, opgeroepen. Daarin verschilt de metonymie van de metafoor waarbij er in het algemeen geen relatie is tussen referent en het beeld. In de volgende passage zitten een aantal metaforen die dat verduidelijken.

Het Spaanse hof van de Zuidelijke Nederlanden is in beraadslaging bijeen over de vraag of en hoe bij gebrek aan middelen een ontzettingsleger op de been gebracht moet worden. De kardinaal van Toledo spoort aartshertogin Isabella, Graaf Hendrick van Bergen en de markies Spinola aan:

‘Perst boer en edelman en burger, dat elck schaf,

Hetgeen de nood vereyscht, op peen van hooghste straf.

Hier tegens de Marquis: ’t valt lichter aen te raeden

Dan uyt te voeren, en op ’s vollecx neck te laeden

Een last te lastigh voor hun rammelend gebeent,

En dien de geestelijckheid noyt dulde: de gemeent

heeft u te dancken, dat de dorpen staen verlaeten,

De beste steden doods, daer ’t gras begroeyt de straeten;

Dit wintghe, wanghe blaest den katholyken vorst

Soo reuckeloos in’t oor dat hy den handel schorst’[23]

Vondel lijkt hier duidelijk minder beeldend dan in voorgaande passages. Toch gebruikt hij drie metaforen en een synecdoche om de katholieke kerk als slechte raadgever op het gebied van de economie af te schilderen, uitmondend in het beeld van de met gras begroeide straten van verlaten dorpen en steden. Voor ‘belasting heffen’ gebruikt hij de metafoor ‘persen’ en ‘ last op de nek laden’. Beide metaforen hebben geen semantische relatie met ‘belasting heffen’ maar dienen het negatieve en dwangmatige aspect van deze oorlogsbelasting te benadrukken en te versterken. Juist het verschil tussen de vervangende term ‘uitpersen’, van bijvoorbeeld fruit, en de vervangen term ‘belasting heffen’ geeft een extra betekenis en dus interpretatie aan deze passage. Representatie geeft hier dus een nieuwe betekenis . De derde metafoor is ingewikkelder want die is vervlochten met een synecdoche. Vondel vergelijkt economische welvaart met het menselijk lichaam. Het beeld van het menselijk lichaam wordt echter opgeroepen door twee onderdelen daarvan; de nek en het (rammelend) ‘gebeent’. Dat is een synecdoche in de vorm van een pars pro toto (deel in plaats van een geheel). De nek en het gestel of de botten hebben een duidelijke relatie, namelijk als een onderdeel, met de vervangen referent, het menselijk lichaam. Het vervangende beeld geeft in dit geval geen nieuwe betekenis maar zegt iets over de relatie van de verschillende delen tot het geheel. De synecdoche is daarmee tevens een metonymie alleen is de relatie tussen referent en beeld een van kwantiteit

Vondel geeft in de bovenstaande passage overigens een heus argument voor de slechte adviezen van de Katholieke kerk op het gebied van de economie. Katholieke geestelijken betaalden immers nooit belasting en hadden dus geen enkel idee van de uitwerking van geheven belastingen. Zij hadden makkelijk praten zoals de Markies Spinola aangeeft. Waar het de Katholieke Kerk aangaat in de Verovering van Grol laat Vondel zich echter meestal van zijn meest satirische kant zien om zo uiting te geven aan zijn virulente antipapisme.[24] Een voorbeeld hiervan is het einde van de boven geciteerde beraadslaging die op een vechtpartij tussen Graaf Hendrik en Spinola uitloopt, als Spinola Hendrik het mislukte beleg van Arnhem inwrijft:

‘Tot barstens toe verkropt werp voncken op door d’ oogen:

En had d’Aertshertigin niet tussen tween gevlogen

De Genuees waar ree geteeckent met der vuyst:

Want paepenijver is in’t raedslaen onbesuist’[25]

Ook bij de introductie van de kardinaal voordat hij in zijn droom door de Inquisitie aangesproken wordt, bedient Vondel zich voornamelijk van de stijlfiguur ironie:

‘D’Albaende Kardinael Toledo, min geslepen

Op het kerckelijk, maer bet op weereldlijcke greepen,

Hier droomde onrustigh dat, daer d’avondstar opklaert,

De goude en silvere eeu in koper was veraerd;’[26]

Deze passage bevat drie ironische elementen. Ten eerste benadrukt Vondel dat de kardinaal weinig op kerkelijke zaken en meer op wereldlijke zaken is gericht, terwijl hij een hoge katholieke geestelijke is. Dat is echter slechts onderdeel van de ironie. Ironie is een stijlfiguur waarbij dat wat klaarblijkelijk gezegd wordt, afwijkt van dat wat bedoeld wordt. Daarbij is het vaak noodzakelijk om goed ingevoerd te zijn in het onderwerp van de ironie om die te kunnen begrijpen. De kardinaal betreft hier immers nog een kind. Ferdinand, de zeventienjarige broer van de Spaanse koning, die op zijn tiende jaar al tot kardinaal was benoemd. In de eerste twee regels zit dus ook een overdrijving of hyperbool verscholen. Het laatste ironische element in deze passage is de veronderstelling van de uitdrukking ‘koperen eeuw’ als metafoor voor de neergang van het Spaanse Rijk. De ironie zit hem in de niet passende combinatie van woorden. Gouden eeuw is een uitdrukking voor glorietijd. Koperen eeuw is geen uitdrukking en impliceert daarmee dat een tijdseenheid van een bepaalde grondstof is gemaakt.[27]

Nu de taalkundige werking van de vier stijlfiguren is besproken kunnen we als opmaat naar de theorie van White bepaalde passages uit de Verovering van Grol vergelijken en met een van de vier stijlfiguren associëren. Zoals eerder vermeld is Vondels beschrijving van de militaire onderneming het meest realistische element in deze lofzang. De twee uitersten in de beschrijving van de militaire onderneming zijn Frederik Hendriks eerder genoemde militair strategische inschatting van het beleg van Grol en de uiteindelijke overwinning bij de inname van de stad:

[Frederick] ‘Doch tot het Grolsch beleg wat traegh is te bewegen,

Die wickt eer hij waeght: een’ stercke stad, gelegen

Vyf uuren van de grens, op ’t valcke en ruyme, wien

Des vyands ruyters staen van allessins t’ontsien

Daer ’t swaer en kostelijck valt om voorraed te bekomen:

Daer nergens voordeel is van landweer of van stroomen.

Dies sluyt hy’t ongeraen te wagen onsen staet

Om ’t voordeel eener stadt. Sijn broer quam te baet

Als hyse dwong, dat doen de Spaenjaerd had te stryen

Met Fransche Dapperheen, en Turck in Hongaryen

Nu heeft de Vorst des Taegs op ons het oogh alleen

(…) Wie Grol tot scha gedijt die houden er op aen,

Dat ‘s vijands krijgsvolck klaeght oproerig om betaeling

En ’t fleau Madril meer tijds behoeft tot ademhaling;’ [28]

‘De Britssche gaeldery raeckt nu de punt van ’t Bolwerck.

Men mijnt van wedersijds, men wroet gelijk de mol sterck,

De walscherm springt in’t end, door kracht van ’t monnickskruyd;

Het aerdrijck beeft en barst, en slaet een dof geluyd, (…)

De son der overhand stond nu in haer’ geboort,

Juyst onder aen de kim; maer ’t lot, gelijck vertoort

En nijdigh, om ons vreughd te matigen met evel

Dat heerlijck schijnssel wou vertoornen door een’ nevel;

Dies sij ‘t, met ’t leste lood, op Hollands Amirael

Gemunt had; hy te na, met sijn ooghappelstrael,

Besichtighde wat vry, op ’t uiterste der loopgraef,

Daer flus Prins Henrick stond, wat hem de mijn voor hoop gaef.

Duyck, duyck. Nassaussche bloem, duyck neer op uwen steel,

Roept Venus naulijcx, of de Prins hoort ’t beckeneel,

Beklaeghelijck ongeluck, helaes, van Willem kraecken.’[29]

De eerste passage is de minst beeldende van het hele lofdicht. Alleen de strijdende partijen in deze militair strategische inschatting worden door middel van een synecdoche opgeroepen. Turk staat bijvoorbeeld voor het Turkse leger als deel tot het geheel. De Spaanse koning wordt met een metafoor, ‘Vorst des Taegs’, aangeduid door de plaats van het hof ‘Madril’ waar de rivier de Taag doorheen stroomt. Voor het overige geeft Vondel hier de lezer in zakelijke taal een realistische inschatting van de krijgskansen. De moeilijke strategische positie van Grol met betrekking tot het verrassingselement en de bevoorrading. Het feit dat het beleg al een keer mislukt is terwijl het Spaanse leger toen meerdere vijanden tegelijk had te bestrijden implicerend dat de timing van het beleg dus niet gunstig is. Aan de andere kant is de timing wel gunstig aangezien het huurleger – de gebruikelijke manier van oorlog voeren in de zeventiende eeuw – dat Grol bezet houdt nog op betaling zit te wachten en de Spaanse koning krap bij kas zit. Er bestaat dus een kans dat het Spaanse huurleger niet zal vechten en gaat muiten wegens achterstallige betalingen. Wanneer je de rangschikking van de krijgskansen die Vondel hier geeft met een van de stijlfiguren van Whites theorie zou moeten associëren dan is dat de metonymie. Het kader waarbinnen de krijgskansen worden ingeschat en betekenis krijgen is in dat geval de referent die je kan omschrijven als meta strategische wetmatigheden. Via een oorzakelijk en daarmee reductionistisch verband schildert Vondel de strategische situatie rond Grol als positief of negatief.[30]

Het slotstuk van Vondels militaire relaas lijkt echter een kluwen van beelden waarin het lot en Venus het gedicht naar een dramatisch hoogtepunt tillen. De eerste regels van de passage die de overwinning inluidt geven nog een realistische beschrijving van de militaire praktijk die Vondel treffend vergelijkt met het werk van een mol.[31] De nakende overwinning wordt dan verbeeld met de opkomende zon maar die blijkt gehuld in nevel. Willem van Nassau, Hollands Admiraal en neef van Frederik Hendrik, wordt overmoedig en wordt getroffen door de allerlaatste kogel als hij te vroeg uit zijn dekking komt. Het is het lot dat de kogel stuurt. Omdat Willem net in april was getrouwd, is het Venus, de godin van de liefde, die zich komt mengen in de strijd en hem toeroept om weg te duiken, maar tevergeefs. Frederik Hendrik hoort de kogel de schedel van Willem kraken. Op het hoogtepunt van de overwinning schakelt Vondel direct om naar de betrekkelijkheid van de overwinning. Hoewel dit dramatische einde ook een keuze van de dichter is die hem in staat stelt een op de Aeneis geïnspireerd rouwbetoon van Frederik Hendrik in te leiden, zet Vondel tegelijkertijd vraagtekens bij de door hem beschreven overwinning.[32] Deze relativistische benadering waarin Vondel hetgeen wat hij bedoeld met ‘overwinning’ in twijfel trekt, is dan een associatie met het stijlfiguur ironie binnen Whites theorie.[33] Het lot stuurt met zijn ‘ooghappelstrael’ de fatale kogel. We kunnen hier derhalve zelfs letterlijk spreken van de ironie van het lot.

Verschillende passages uit de Verovering van Grol associëren dus met verschillende door White gedefinieerde stijlfiguren door hun taalkundige functie binnen de metacontext van de passage te interpreteren . In de volgende paragraaf leggen we de gehele historische narrative die de kern vormt van deze lofzang naast de theorie van White.

A priori historische denkstructuur van Vondel de historicus

 Volgens White verandert een verhaal – een chronologische rangschikking van een aantal historische gebeurtenissen – in geschiedschrijving door een aantal bewuste en onbewuste keuzes van de historicus. De eerste keuze is de vorm van de verhaallijn waarin de historicus zijn geschiedenis schrijft. White duidt die vorm aan door middel van literaire genres. Zo zal de romantische verhaallijn grofweg de overwinning van ‘het goede’ na het overwinnen van veel tegenslagen inhouden. De andere genres waaruit de historicus kan kiezen is komedie, tragedie en satire waarbij het laatste genre bijvoorbeeld de volstrekte contingentie en het ontbreken van een moraal of betekenis in de loop der gebeurtenissen benadrukt. White onderscheidt ook een vijfde genre, het epische, maar laat deze buiten zijn theorie. Het is duidelijk dat dit laatste genre de bewuste keuze van de historicus Vondel is, maar binnen Whites theorie valt dit aparte genre grotendeels onder het romantische.[34] Daarnaast kiest de historicus om, binnen de gekozen vorm van verhaallijn, een explicatief kader in te brengen die de causale relaties tussen de gebeurtenissen of historische personen aan het licht brengt. Zo legt een mechanistisch kader de nadruk op wetmatige causale verbanden tussen historische gebeurtenissen. Naast een mechanistisch kader, onderscheidt White een formalistisch, organisch en een contextualistisch kader, waarbij de laatste de onderlinge verbanden tussen historische fenomenen of agenten verklaart vanuit een gemeenschappelijke achtergrond of referentiekader.

De laatste keuze van de historicus is de persoonlijk ideologische mening die hij zijn geschiedschrijving meegeeft. De vier ideologieën – anarchistisch, conservatief, radicaal en liberaal – spreken voor zich. Alle drie beschreven keuzes van de historicus – verhaallijn, explicatief kader en ideologie – kunnen bewust en onbewust gemaakt worden. Volgens White maakt iedere historicus echter nog een vierde keuze in de totstandkoming van zijn geschiedschrijving die per definitie onbewust is. Die wordt gevormd door de diepe onbewuste structuur van denken waarbij de werkelijkheid betekenis krijgt door de manier waarop verbanden tussen verschillende eenheden van informatie wordt gelegd. De vier onbewuste manieren van verbanden leggen, noemt White vanwege de overeenkomst met hun taalkundige werking dus metafoor, metonymie, synecdoche en ironie.[35] De uiteindelijke vorm van een geschiedkundig werk is dan een rangschikking van de historische ‘feiten’ volgens de vier bewuste en onbewuste keuzes op het gebied van historische denkstructuur, verhaallijn (genre), explicatief kader en ideologische overtuiging. In theorie zijn de vier functionaliteiten van deze vier keuzes onderling verwisselbaar (64 verschillende combinaties), maar volgens White zijn er maar vier combinatiemogelijkheden die geen tegenstrijdigheden binnen het geheel van de narrative tot gevolg hebben.[36] Ze zijn weergegeven in bijlage 1.

Wanneer we nu Vondels lofzang ontdoen van de in paragraaf 1 beschreven literaire en poëtische keuzes en sec zijn historisch relaas onder de loep nemen dan is als eerste duidelijk dat we zijn verhaallijn binnen de theorie van White als romantisch kunnen karakteriseren. Frederik Hendrik is de held en staat voor het goede. Los van de strategische moeilijkheden en risico’s die het beleg van Grol met zich meebrengen besluit de veldheer toch tot het beleg. Hij overwint de tactische en organisatorische problemen. Ook de tegenaanvallen van de Spaanse vijand doorstaan hij en zijn leger met glans. Ondanks het dramatische einde van het beleg met de dood Willem van Nassau, komt Frederik Hendrik als redder van het vaderland uit de strijd. Met de fictieve veronderstelling dat Vondels historische relaas in zijn geheel consistent is, houdt dat in dat het verklarende model dat aan de Verovering van Grol ten grondslag ligt formalistisch is. Daar valt iets voor te zeggen omdat de overwinning bij Grol in het gedicht voor een deel zeker verklaard wordt door op zichzelf staande factoren op het gebied van strategie, tactiek en heldenmoed.[37] Ook de hierboven vermelde passage over de problemen bij de Spaanse vijand op het gebied van financiering en leiding van de veldtocht passen in dit formalistisch verklaringspatroon.

Echter, los van de gekozen vorm van het heldendicht, liggen Frederik Hendriks buitengewone capaciteiten en moed – en dat van zijn leger – er zo dik bovenop in de beschreven militair-historische gebeurtenissen, dat er toch geen twijfel lijkt te bestaan dat de Prins van Oranje ‘het goede’ representeert in een allesomvattende strijd tussen goed en kwaad. Vondel, ook als historicus, zag de slag om Grol grotendeels binnen de context van een tijdloze goddelijke strijd tussen goed en kwaad. Daarom plaatst hij het beleg van Grol ook in een Europees, maar daarmee vooral religieus perspectief als zijnde de strijd tussen de ‘goede’ protestantse legers en de ‘kwade’ katholieke legers. Zijn antipapisme en de herhaaldelijk terugkomende metaforen uit Gods schepping – Het Boeck der Natuere – verwijzen ook naar deze onderliggende onhistorische perceptie. Dat houdt in dat Vondel eerder een contextualistisch verklaringsmodel hanteert.

Dat dit tot inconsistentie binnen de theorie van White leidt wordt nog duidelijker als we de ideologische achtergrond van Vondel binnen die theorie contempleren. De vier geïdentificeerde ideologieën steunen op een conceptie van geschiedenis als een causaal proces door de tijd, die pas in de loop van de achttiende eeuw ontstond. Een politiek begrip als ‘conservatief’ had in de zeventiende eeuw geen betekenis omdat een positivistische benadering van geschiedenis als voortschrijdende ontwikkeling – zij het op anarchistische, radicale of liberale grondslag – niet bestond. In feite was vrijwel iedereen in de statische samenleving van de zeventiende eeuw conservatief en bij gebrek aan een progressieve tegenkracht – een klein ontluikend groepje radicale spinozisten daargelaten – is conservatisme in de zeventiende eeuw daarom een anachronisme.[38] Desalniettemin is dit de enige ideologische achtergrond die enigszins met Vondels Verovering van Grol in verband te brengen is, in de vorm van angst voor verandering. Omdat men geloofde dat de mens geen invloed had op veranderingsprocessen, was die angst vergelijkbaar met de angst voor de oncontroleerbare natuur die daarom ook binnen deze lofzang als beeld veelvuldig terugkeert.

Dat brengt ons bij de onbewuste denkstructuur van Vondels historische perceptie door White weergegeven door middel van de vier stijlfiguren. Het is duidelijk dat maar twee stijlfiguren – de metafoor en de synecdoche – op Vondel van toepassing zijn. De ironische denkstructuur voldoet niet omdat die de volstrekte contingentie van de gebeurtenissen veronderstelt en zoals hierboven betoogt is het uitgesloten dat Vondel de slag om Grol zo kon zien. Ook de metonymie is problematisch vanwege het dualistische element in Vondels metahistory , de strijd tussen goed en kwaad.[39] Vanwege een zelfde redenering is daarom ook de metafoor niet toereikend. Vondels onbewuste gedachte waarom de slag om Grol zo verliep zoals hij hem beschreef komt niet voort uit een gelijkenis die hij zich voor kon stellen van een goddelijke strijd tussen goed en kwaad. Hij kon de slag om Grol slechts zien als een deel van het grotere geheel en het is dus de synecdochische structuur die ten grondslag ligt aan het historische relaas die de kern vormt van zijn lofzang. Daarmee zou Verovering van Grol als geschiedschrijving binnen de theorie van White uit de volgende elementen zijn opgebouwd; een synecdochische prefiguratieve structuur, een romantisch (episch) plot, een contextualistisch explicatief kader vanuit een conservatieve ideologie. Volgens White zou Vondels historisch betoog derhalve uitermate inconsistent zijn. Gelukkig bezat de ‘historicus’ Vondel een buitengewoon poëtisch en literair talent om dit aan het zicht van de moderne lezer te onttrekken.

 Conclusie

In deze paper werd als gedachte-experiment Vondel als historicus beschouwd om zijn historische lofzang op Frederik Hendrik Verovering van Grol te analyseren op basis van de wetenschappelijk historische theorie van Hayden White. Ontdaan van de literaire keuzes die Vondel als dichter maakte – de vorm van een naar het klassieke epos neigende lofzang, de bij het epos gebruikelijke wonderbaarlijke verschijningen en mythische figuren en de veelvuldig voorkomende beelden van de natuur – bleek het overgebleven historische relaas moeilijk in te passen in Whites theorie, zonder volgens diezelfde theorie aan consistentie in te boeten. Hoewel Verovering van Grol zeker een aantal historische passages bevat die van een consistente historische perceptie blijk geven, zoals bijvoorbeeld de descriptio locii, is deze uitkomst allerminst verrassend. Whites theorie is natuurlijk gebaseerd op de periode van de negentiende eeuw, toen geschiedschrijving van wetenschappelijke kaders en methodes werd voorzien naar aanleiding van de opkomst van een historiserend wereldbeeld dat uit de Verlichting stamde. Dit historisch ‘discours’ ontbrak in Vondels wereld toen hij in 1627 zijn lofzang schreef. Vondel plaatst de slag om Grol in de zich al decennia voortslepende strijd tussen het katholicisme en het protestantisme waarbij Frederic Hendrik aan de kant van God staat in de strijd tegen het kwaad, het katholicisme.

Daartegenover staat echter wel dat de benadering van Verovering van Grol vanuit de theorie van stijlfiguren die White hanteert, het vakmanschap en een deel van het onbewust metaforisch taalgebruik van de beroemde dichter vanuit een originele invalshoek aan het licht brengt. De relatie tussen de veelvuldig terugkomende aan de natuur ontleende metaforen en het ontbreken van historische perceptie in de vroegmoderne periode, is zowel voor de geschiedenis als voor de literatuurwetenschap een interessant gegeven. Op een intuïtief niveau lijkt die relatie vanuit een theorie als die van White, gericht op een onbewuste structuur van denken die tot uiting komt in taal, een potentieel en vruchtbaar onderzoeksgebied. In de geschiedwetenschap is de religieus geïnspireerde en metaforische – bijna tekstuele – benadering van de natuur in de Republiek van de zeventiende eeuw in ieder geval een nieuw onderzoeksgebied.[40] Dat ook Vondel de natuur als Gods tweede woord naast de bijbel zag is redelijk aannemelijk. Hoe dit onbewust zijn weerslag heeft gehad op zijn taalgebruik als dichter, vergt een diepgaander onderzoek dan voor deze bescheiden paper is gedaan. Dat zal evenwel niet weerleggen dat Vondel, met deze op een speelse manier met het klassieke epos vervlochten lofzang, bewust een vernieuwing bracht in de Nederlandse poëzie en literatuur van de zeventiende eeuw en daarmee een nieuwe stap zette richting de iconische status als grootste dichter van de Gouden eeuw. Het laatste woord laat ik dan ook nederig aan de tot nederigheid oproepende dichter zelf:

Bedaere, en wete, dat de hemel heeft besloten

Der mindre vorsten groey, tot tuchtiging der grooten.

EYNDE[41]

 

 

 

 

 

Bijlage 1

Schematische weergave van Hayden Whites theorie van tropen/stijlfiguren

Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/Metahistory

 

Trope‘meta’ functieEmplotmentArgumentIdeology
MetaphorRepresentationalRomanceFormistAnarchist
MetonymyReductionistTragedyMechanicistRadical
SynecdocheIntegrativeComedyOrganicistConservative
IronyNegationalSatireContextualistLiberal

Literatuur

 

Bronzwaer, W., Lessen in Lyriek. Nieuwe Nederlandse poëtica (Nijmegen 1993).

Calis, P., Vondel. Het verhaal van zijn leven (Amsterdam 2008).

Heijden, M.C.H. van der, Die tyrannie verdrijven. Godsdienst- en onafhankelijkheidstrijd in de 16e en zeventiende eeuw (Utrecht 1970).

Gay, P., The Enlightenment: the science of freedom (London 1977).

Grootes, E. K., ‘De hurzel in ’t hooft des graauws’: oproerverbeelding bij P.C.Hooft’, Vierde P.C. Hooftlezing (Amsterdam 1995).

Jorink, E., Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715 (Leiden 2007).

Smit, W.A.P., Kalliope in de Nederlanden: het Renaissancistische-klassicistische epos van 1550 tot 1850 (Groningen 1983).

 

Vondel, J. van den, Verovering van Grol (Amsterdam 1627).

White, H., Metahistory. The historical imagination in nineteenth-century Europe (Londen 1973).

White, H., The tropics of discourse (Londen 1978).

 

[1] J. van den Vondel, Verovering van Grol, 427-435; Bron website DBNL, http://www.dbnl.org/tekst/vond001dewe03_01/vond001dewe03_01_0006.php, 15-11-2011.

[2] W.A.P. Smit, Kalliope in de Nederlanden: het Renaissancistische-klassicistische epos van 1550 tot 1850 (Groningen 1983) 366.

[3] M.C.A. van der Heijden, Die tyrannie verdrijven. Godsdienst- en onafhankelijkheidstrijd in de 16e en zeventiende eeuw (Utrecht 1970) 254.

[4] H. White, Metahistory. The historical imagination in nineteenth-century Europe (Londen 1973) X.

[5] White, Metahistory, 7-38; White onderscheidt voor elk van de drie fundamenten waaruit elke historische ‘narrative’ is opgebouwd – emplotmentformal argument en ideological implication – vier genres of typen. Emplotment: romantisch, tragedisch, komisch en satirisch. Opvallend is dat hij voor de genres van emplotment ook ‘episch’ als vijfde genre noemt maar daar niet verder op ingaat omdat die voor het tijdvak van geschiedschrijving dat hij onderzoekt van toepassing is. Het verband met de Verovering van Grol als episch gedicht is duidelijk. Formal argument: formalistisch, organisch, mechanistisch, contextueel. Ideological implication: anarchistisch, conservatief, radicaal, liberaal.

[6] P. Calis, Vondel. Het verhaal van zijn leven (Amsterdam 2008) 123.

[7] Calis, Vondel, 104-107

[8] Ibidem,19-27.

[9] Smit, Kalliope, 368.

[10] Vondel, Verovering, 45-78.

[11] Ibidem, 203- 261.

[12] Smit, Kalliope, 373.

[13] Smit, Kalliope, 370-371.Vondel ontleent naast Virgilius ook veel motieven aan het christelijk epos van Torquato Tasso La Gerusalemme liberta zoals hier het geval is met het betoverde woud.

[14] Vondel, Verovering, 5-6.

[15] Eric Jorinck, Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715 (Leiden 2007) 423-438.

[16] Vondel, Verovering, 187-194

[17] Vergelijk Eddy K. Grootes, ‘De hurzel in ’t hooft des graauws’: oproerverbeelding bij P.C.Hooft’, Vierde P.C. Hooftlezing (Amsterdam 1995). Hierin betoogt Grootes dat de vele natuurlijk metaforen die Hooft in zijn Nederlandse Historiën voor het weerbarstige volk gebruikt, de angst van de elite voor de oncontroleerbaarheid van het volk verbeeldt.

[18] Vondel, Verovering, 129-130.

[19] Ibidem, 243-244.

[20] Ibidem, 487-492.

[21] Ibidem, 495-504.

[22] Ibidem, 21-35.

[23] Ibidem, 281-288.

[24] Veertien jaar later zou Vondel zich gek genoeg tot het katholicisme bekeren.

[25] Vondel, Verovering, 297-300.

[26] Ibidem, 225-228.

[27] De ‘silvere’ eeuw laat ik hier voor het gemak buiten beschouwing maar slaat hier waarschijnlijk op de grote hoeveelheden zilver die de Spanjaarden uit Zuid Amerika haalden.

[28] Vondel, Verovering, 85-102.

[29] Ibidem, 630-649.

[30] De uitzondering daarop in deze passage, is het vergelijk met het eerdere mislukte beleg van Grol door Maurits dat metaforisch is. Deze redenering heeft in de passage echter niet de overhand.

[31] Een belegering van een vesting in de zeventiende eeuw was inderdaad vooral een kwestie van graven. De vesting werd eerst afgesloten door een palisade of wal om de vesting heen om zich te kunnen beschermen tegen een ontzettingsleger. Vervolgens ging de belegeraar loopgraven graven richting de voet van de vesting om die met mijnen op te blasen. De weg naar de vesting werd methodisch en meetkundig gepland om zoveel mogelijk buiten het schootsveld van het geschut vanaf de verdedigingswerken te blijven.

[32] Smit, Kalliope, 375.

[33] White, Metahistory, 37-38.

[34] Ibidem, 7-8. De epische verhaallijn staat volgens White te dicht bij een kroniek, een chronologische rangschikking van historische gebeurtenissen. De romantische verhaallijn komt dan het meest overeen volgens mij.

[35]Hayden White, The tropics of discourse (Londen 1978) 197-217. White legt hier de stijlfiguren binnen de historische denkstructuur uit aan de hand van een historicus uit de periode van de Verlichting Giambattista Vico. Met behulp van de site ‘Hayden White for absolute beginners’ hier nogmaals een uitleg in ‘begrijpelijke’ taal: De metaforische denkstructuur legt verbanden op basis van overeenkomsten, de metonymische door een deel representatief of verwisselbaar te achten met alle onderdelen van het geheel, de synecdochische door een onderdeel representatief te stellen voor het geheel en de ironische denkstructuur die vooral de onmogelijkheid van het leggen van verbanden benadrukt.

[36] White, Metahistory, 29-30.

[37] Vondel, Verovering, zie bijvoorbeeld versen 318-331, 348-354.

[38] Peter Gay, The Enlightenment: the science of freedom (London 1977) 3-4.

[39] De onderlinge verwisselbaarheid van delen van het geheel in de metonymische structuur is tegenstrijdig met het statische dualisme van een strijd tussen goed en kwaad.

[40] Jorinks Het Boeck der Natuere uit 2007 brengt deze religieuze traditie van ‘het boek der natuur’ in verband met de opkomst van de wetenschap in de zeventiende eeuw.

[41] Vondel, Verovering, 781-782.

Auteur: Amsterjan

Amsterjan is historicus, Amsterdamse stadsgids en zanger.

2 gedachten over “Historische verbeelding in Vondels ‘Verovering van Grol’”

  1. Hoi Amsterjan,

    Je moet een goede cijfer voor je paper gehaald. Het is ontzettend wel geschreven en het reflectieniveau, die je laat zien, is echt hoog. Bedankt!

    De eerste citaat, dat je uit “Verovering van Grol” haalt: “‘Daer grimmen tegens twee helden onser eeu, Als oude tiger grimt op jeughdelijcken leeu…”. Als ik dat lees, bedoelt hij Frederik Hendrik als de ene held, en de tegenstander, Hendrik van den Bergh, als de ander. Heb ik dat goed begrepen?

    Ik ben bezig een grafische roman over Hendrik van den Bergh te tekenen, en ik heb een artikel van een nu overledene historicus gelezen, die aangeeft, dat Vondel Hendrik beschrijft als een held in “VvG” (Hendrik is echter in de Nederlandse geschiedenis als verrader overgegaan), en ik heb nooit zelf dat kunnen vinden in “VvG” (ik ben van Deense afkomst, misschien ligt het ook hieraan), maar hier in dit citaat blijkt Vondel inderdaad Hendrik als een held te benoemen, of niet?

    Met vriendelijke groet,

    Allan van Hansen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *